Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Buik

betekenis & definitie

Buik - l° In de dierkunde noemt men buik (Lat.: Venter) in meer uitgebreiden zin dat gedeelte van het lichaam bij de dieren, dat tegenover de rugzijde is gelegen, in beperkten zin het achterste gedeelte van den romp, dat zich ongeveer vanaf de ribben tot het achtereinde uitstrekt en daarom ook wel achterlijf of abdomen wordt genoemd. Bij den mensch en bij de zoogdieren is de lichaamsholte door een dwarsloopende peesplaat, het middenrif, in twee afdeelingen verdeeld, waarvan de voorste de borstholte, de achterste de buikholte vormt.

In deze laatste liggen de buikorganen opgesloten nl. het spijsverteringskanaal met de daarbij behoorende organen als lever, milt en alvleeschklier, de uitscheidingsorganen en de geslachtsorganen. Deze organen worden beschermd door de laatste rompwervels en de bekkenbeenderen (➝ Bekken). De wanden der buikholte en der buikorganen worden bekleed door het buikvlies. Zie ook ➝ Spijsverteringsorganen enGeslachtsorganen.

Willems.

” 2° Voor buik in de acoustiek, ➝ Staande golven (in buizen).