Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Broeden

betekenis & definitie

Broeden noemt men bij vogels het warm houden der eieren, noodzakelijk voor de ontwikkeling van het zich daarin bevindende embryo. Gewoonlijk geschiedt dit door de eieren met het lichaam te bedekken om aldus de eigen lichaamswarmte op de eieren over te brengen. Om dit beter te bereiken, vallen dikwijls bij den broedenden vogel op bepaalde plaatsen aan de buikzijde de veeren uit of worden ze door den vogel zelve uitgetrokken (broedplekken) om zoodoende het naakte lichaam onmiddellijk met de eieren in aanraking te brengen.

Meestal geschiedt de bebroeding door het wijfje, terwijl dan het mannetje haar voedsel bezorgt; bij vogels, waar het mannetje geen opvallende kleuren bezit, bijv. de duif, lost dit het wijfje geregeld af. Bij casuarissen en de Amer. struis broedt uitsluitend het mannetje. Behalve bij vogels treft men ook bebroeding der eieren aan bij sommige slangen, o.a. bij den Python. Deze slang legt het lichaam in een aantal op elkaar gestapelde windingen, waarbinnen de eieren worden gedeponeerd; gedurendende den broedtijd is de lichaamstemperatuur 11° C. hooger. Dikwijls wordt de bebroeding ook overgelaten aan bestraling der zon of aan warmte, die in rottende bladeren door gisting ontstaat. “Willems ”In de hoenderteelt is in den laatsten tijd het natuurbroeden bijna geheel vervangen door de broedmachine. De broedtemperatuur is 39 à 40° C. Broedtijd is bij hoenders 21 dagen, parelhoen 26 à 27 dg., kalkoen 28 à 30 dg., fazant 22 à 24 dg., duiven 17 à 18 dg., eenden 26 à 29 dg., ganzen 28 à 32 dg., zwanen 35 à 40 dg., pauwen 29 à 32 dg. “Verheij