Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Brandweer

betekenis & definitie

Brandweer - noemt men de organisatie, welke ten doel heeft een in een gemeente uitbrekenden brand met de ten dienste staande middelen, als brandspuiten, brandbluschapparaten enz., te blusschen en de schade aan eigendommen en gevaar voor het leven der ingezetenen door brand zooveel mogelijk te beperken. De inrichting van de brandweer is zeer verschillend.

Volgens de Ned. Gemeentewet berust het opperbevel bij brand bij den burgemeester; de feitelijke leiding van het blusschen en het dagelijksch beheer is evenwel aan commandanten overgelaten, wier plichten en bevoegdheden bij gemeentelijke verordening worden vastgesteld. Men heeft in verschillende plaatsen een beroepsbrandweer, waarvan het personeel practisch steeds ter beschikking staat; het personeel der beroepsbrandweer wordt tevens aangewezen voor werk voor de gemeente en bestaat dan uitsluitend uit vakarbeiders als smeden, bankwerkers, electriciens, timmerlieden en schilders. In andere plaatsen heeft men een kern van beroepsbrandweerlieden, die voor het onderhoud van het materiaal zorgen, en bij brand worden daarvoor aangewezen gemeentewerklieden, die normaal hun gewone werk doen, opgeroepen. Soms is de politie tevens als brandweer aangewezen (Den Haag). In andere gemeenten vindt men de zgn. vrijwillige brandweer, gevormd uit de ingezetenen.

De verdeeling van de brandweerposten of kazernes over de stad kan gebaseerd zijn op een systeem van twee of meer kleine posten, geruggesteund door een grooteren post, of een verdeeling van gelijkwaardige eenheden. De eenheden kunnen zelfstandig werken onder een centrale leiding of men vindt weer groepeering in grootere of kleinere divisies, met commandanten van verschillenden rang. De beste verdeeling der posten over de stad is wel bereikt, als een volledige sectie een willekeurig gebouw kan bereiken binnen zes minuten nadat het alarm binnenkomt. De verschillende posten moeten telephonisch of telegraphisch met elkaar en met het hoofdkwartier verbonden zijn. In de verbindingen moet steeds reserve zijn voor storingsgevallen.

Meestal rukt op het eerste alarm een kleine eenheid uit, later zoo noodig gevolgd door groot materieel. Bij alarm van brand in theaters, groote pakhuizen en publieke gebouwen verdient direct uitrukken van meer materieel, in verband met de mogelijkheid van groote schade, aanbeveling.

De uitrusting van de brandweer omvat al naar gelang van de grootte:

1° slangen- en ladderwagens, wanneer er een hoogdrukwaterleiding van voldoende capaciteit met brandkranen aanwezig is;
2° brandspuiten, aan te sluiten op open water, brandputten en de waterleiding, als deze geen voldoenden druk geeft. Soms heeft men drijvende brandspuiten (Amsterdam);
3° schuimbluschapparaten en ander klein materieel, wateremmers;
4° springzeilen, glijkokers, zuurstofapparaten, gas- en rookmaskers ter beveiliging van menschenlevens.

Lit.: mr. W. H. A. Elink Schuurman, Hoe werkt de Brandweer.

v. Stekelenburg.