Brandnetel - (Urtica), van de familie der brandnetelachtigen (Urticaceae), is met 30 soorten over de gematigde streken verspreid en, zooals alle leden der onderfamilie Urereae, voorzien van brandharen, waaruit, door afbreken der punten, een vergiftige vloeistof in de gemaakte wonde overgaat. De voornaamste vertegenwoordigers van dit geslacht zijn de volgende: groote brandnetel, U. dioica, wordt een meter hoog, groeit op bebouwde plaatsen en puinhoopen, en is een der lastigste onkruiden; kleine brandnetel, U. urens, wordt aangetroffen in onbebouwde streken en boschranden, doch ook, zooals de eerstgenoemde soort, veel op en om vuilnishoopen; de gave brandnetel, U. pilulifera, komt veel voor in Engeland, en meest bij oude muren; U. cannabina, tot twee meter hoog, leverde vroeger, evenals U. dioica, de vezels voor het fijne, doch dure neteldoek.
In de Oudheid was de geschiktheid der netelvezels voor weefsel nog niet bekend, doch de schrijvers van omstreeks 1300 memoreeren de netels als weefselplanten. In Siberië schijnen enkele volken ze nog voor eigen gebruik te verwerken, terwijl in Oostenrijk geprobeerd wordt deze planten aan te kweeken. In Rusland, Hongarije en Roemenië worden de jonge toppen der groote brandnetel als groente (netelkool) gegeten, en reeds de Grieken en Romeinen kenden netelspinazie. Ook het vee heeft de jonge planten graag, terwijl de oudere gewassen, na door drogen of koken van de brandeigenschap te zijn ontdaan, zeer goed voor veevoeder kunnen dienen.
Door alle tijden heen heeft men ook geneeskracht aan de netelgewassen toegeschreven, bijv. netelthee voor bloedreiniging, de zaden voor slijmlossing, de gave brandnetel tegen kortademigheid, terwijl men verlamde ledematen met neteltakken sloeg, om daardoor netelhuiduitslag, als krachtig prikkelend middel, op te wekken. De bekende ervaring, dat door vast aanpakken de brandnetels niet branden, berust op het feit, dat de toppen der brandbaren ombuigen en deze daardoor niet in de hand kunnen dringen. De huiduitslag, door aanraking verkregen, heeft bij verschillende personen ook verschillende gevolgen, al naar den aard en gesteldheid, doch ook de werking van de verschillende plantensoorten is niet gelijk. In Zuid-Azië zijn soorten, die een negendaagsche brandkoorts veroorzaken, zooals U. Urentissima op Timor, en U. ferox op N.W. Zeeland. In het Andes-gebergte vindt men U. andicola tot 4 500 m hoog, en op het Himalaja-gebergte U. hyperborea; ook U. australis treft men Zuidelijk tot de Auckland-eil. en U. magellanica tot de Straat van Magellaan.