Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Bovenleiding

betekenis & definitie

Bovenleiding is het geheele bovengrondsche leidingsnet bij electrische tractie. Het voornaamste onderdeel vormt de koperen rijdraad, van profielvormige doorsnede, als regel 100 mm2, waarvan de stroomafnemers der voertuigen den stroom voor de motoren afnemen.

Bijna algemeen wordt de eenpolige bovenleiding toegepast, zoowel voor wisselals gelijkstroom, waarbij de rails de afvoerleiding voor den stroom vormen. Bij tramlijnen kan volstaan worden met eenvoudige ophanging van den rijdraad aan geïsoleerde steunpunten op 35 à 40 m afstand. Bij de hoofdspoorwegen, met frequent verkeer, zwaar materieel en rijsnelheden tot 100 km per uur en meer, is horizontale ligging van den rijdraad een gebiedende eisch, ten einde het vonken, dat bij ongelijke hoogteligging zal ontstaan en dat tot groote slijtage van rijdraad en sleepstukken aanleiding geeft, te voorkomen.

De rijdraad wordt daarom opgehangen in zgn. kettingophanging aan een bronzen of ijzeren draagkabel, welke door middel van isolatoren aan masten, langs of tusschen de sporen geplaatst, is bevestigd. De mastafstand is om de aanlegkosten te verminderen vergroot tot op 75 m. Verder neemt op elke 1500 m (veldlengte) een automatische naspaninrichting van den rijdraad de afwijkingen van de lengte op, welke gevolg zijn van temperatuurwisselingen en winddruk. Zijsteunen aan de masten beperken het slingeren van de bovenleiding door den wind. Ter beperking van de koperdoorsnede wordt de rijdraad dubbel uitgevoerd, terwijl ook de draagkabel als toevoerleiding gebruikt wordt. Ter bevordering van een gelijkmatige slijtage van de geheele breedte der sleepstukken, wordt het geheel van rijdraad en draagkabel van mast tot mast in zigzag-lijn, met een grootste uitwijking tot 60 cm uit het midden, boven het hart van de sporen geplaatst. “Pot