Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Bosporus

betekenis & definitie

Bosporus - in de Oudheid naam van twee zee-engten;

1° de Cimmerische B., teg. Straat van Jenikale of Kaffa aan de Krim, zoo genoemd naar de Cimmeriërs; reeds vroeg bezet met Milesische handelsfactorijen met als voornaamste Panticapaeum (teg. Kertsj). Hieruit ontwikkelde zich een Bosporaansch rijk met belangrijke zeemacht, als korenschuur voor Athene van belang. De laatste koning, Pairisades II, door de Scythen in het nauw gebracht, droeg zijn rijk over aan Mithridates den Grooten van Pontus, na wiens dood zijn zoon Pharnaces het van Pompeius ontving (63 v. Chr.); de volgende koningen stonden allen onder Romeinschen invloed, totdat het rijk in de stormen der volksverhuizing verdween.

Weijermans.

2° De Thracische B., tegenwoordig Straat van Konstantinopel (zie kaart), door de Turken Istamboel-Bogasi genaamd, de zeeengte, die de Zwarte Zee met de Zee van Marmora verbindt. De naam beteekent koe-overtocht (afkomstig van de sage, volgens welke de in een koe veranderde Io hier overgezwommen zou zijn). De Straat is 30 km lang, op de smalste plaats 550 m breed, bij Böjüdaré 3500 m en 50 tot 70 m diep, behoudens enkele diepere plaatsen (ten Z. van Roemeli Hissar 121 m). De B. is, evenals de Dardanellen, een rest van een in den Tertiairen tijd verzonken rivier; de Gouden Hoorn, is de rest van een zijrivier. Door den sterken stroom is de B. geleidelijk aanzienlijk verbreed; hoewel men aan de opgaven der Ouden van de gemeten breedten geen onbeperkt betrouwen kan schenken, blijkt toch wel, dat in de laatste 2400 jaar de breedte op sommige gedeelten met een derde toegenomen is, terwijl vroeger bestaande klippen en eilandjes sedert verdwenen zijn. De N. ingang, gedekt door de vuurtorens van Roemeli en Anadoli, is in winter en voorjaar niet ongevaarlijk, vandaar de oprichting van reddingsstations op beide oevers.

De oevers van de Straat zijn ca. 250 m hoog en vrij steil. Het N. gedeelte is niet sterk bevolkt en vrij kaal, doch Zuidelijker worden de oevers steeds fraaier en steeds meer bevolkt; bij Konstantinopel zijn de oevers bezaaid met dorpen, villa’s, kasteelen enz., waartusschen de B. als een rivier stroomt. Aan de oppervlakte gaat een sterke stroom (max. in Juni 5,5 mijl) van weinig zoutrijk (ongeveer 20‰) water der Zwarte Zee naar de Zee van Marmora en in de onderlagen een zoute (36-38‰) stroom in omgekeerde richting. De grens tusschen deze twee stroomen ligt op 20-50 m diepte; de grootste snelheid van den onderstroom is ongeveer 5 m onder deze grens, doch tot op den bodem toe blijft de stroom sterk, hetgeen het sterke uitslijpen verklaart.

Berekend is, dat per jaar gemiddeld 152 milliard m3 water zoowel door den bovenstroom als den onderstroom de Straat passeert. Op stille avonden is het „ruischen” van den B. in Konstantinopel duidelijk te hooren. Uit de geschiedenis blijkt, dat de B. in de middeleeuwen eenige malen dichtgevroren is. In de Straat heerscht een levendig scheepvaartverkeer; haar strategische waarde is zeer groot en beide oevers zijn zwaar versterkt, doch de versterkingswerken zijn grootendeels verouderd.

Wissmann.