Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Boekweit

betekenis & definitie

Boekweit - Fagopyrum, éénjarig landbouwgewas van de familie der polygonaceeën met rechtopstaanden stengel, driehoekige, hart- of pijlvormige bladeren en met vruchten, welke een eind buiten het bloemdek steken. De b. stelt geen hooge eischen aan den grond.

Wegens groote gevoeligheid voor nachtvorsten en tijdens bloei ook voor wind en zon zijn de opbrengsten zeer onzeker; daarom is de verbouw verminderd. Thans wordt de b. alleen bij kleine hoeveelheden verbouwd door den zandboer voor eigen gebruik. Hij gebruikt de boekweit als meel of „grutjes” voor pannekoeken en karnemelkspap.

Verwerking. Door geleidelijke vermaling van b. onder gedeeltelijke afscheiding van de schildeelen wordt boekweitemeel verkregen (zie Meelfabricatie). Boekweitegort en boekweitegrutten zijn grove brokstukken van de ten deele ontschaalde boekweitkorrels. Al deze producten worden in den vorm van brij en pap voor de menschelijke voeding gebruikt, verder als veevoer, o.a. voor kuikens.