Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Biologie

betekenis & definitie

Biologie - letterlijk: wetenschap van het leven, is een der belangrijkste natuurwetenschappen, zoowel door het onderwerp als door den omvang van het reeds verrichte onderzoek. De biologie bestudeert de levende natuur, en wel met exacte methoden, d.w.z. dat zij, uitgaande van waargenomen verschijnselen, de regels en wetten tracht te vinden waaraan deze onderworpen zijn.

Het biologisch onderzoek beperkt zich echter tot waarneembare feiten en leert dus niets onmiddellijks over de natuur van het organische leven. Hier moet zij wijken voor de philosophie, die op grond van biologische gegevens het wezen van het organische leven bestudeert en komt tot het bestaan van een levensbeginsel of ziel.

Ofschoon in de Oudheid reeds Aristoteles belangrijk werk verrichtte, is pas sinds de Renaissance de biologie tot grooter bloei gekomen. Haar problemen kwamen in het middelpunt der belangstelling te staan door den strijd om de generatio spontanea, beslecht door Pasteur, en vooral sinds Darwin zijn afstammingsleer uitwerkte (1859). Thans omvat de biologie een bijna onafzienbaar terrein van wetenschappelijk onderzoek en is zij in verschillende onderdeelen gesplitst. Van de hulpwetenschappen, waarvan de biologie zich bedient, zijn de belangrijkste: de geologie, die ons inlicht over uitgestorven planten- en diersoorten (palaeontologie), en daarnaast natuur- en scheikunde. Beide laatste wetenschappen bewijzen belangrijke diensten bij een nauwkeuriger onderzoek der levensverrichtingen, want ondanks het feit, dat het levensbeginsel zelf aan hun methoden ontsnapt, is het toch zeer goed mogelijk om op deze wijze het leven te bestudeeren naar de physische en chemische werkingen, die het vertoont. Hierbij blijkt, dat natuur- en scheikundige wetten in het organisme niet zijn opgeheven, maar geordend in een hooger verband onder invloed van het levensbeginsel.

Naar de twee groote groepen van levende wezens verdeelt men de biologie in botanie en zoölogie (plantkunde en dierkunde). Verder onderscheidt men in beide wetenschappen een morphologische en een physiologische richting. De morphologie of vormleer bestudeert den uiterlijken vorm der levende wezens zoowel als den fijneren bouw, die blijkt bij nadere ontleding of microscopisch onderzoek. De physiologie of levensleer bestudeert de levensverrichtingen zooals ademhaling, voeding, koolzuurassimilatie, bloedsomloop e.d. Terwijl in de vorige eeuw vooral het morphologisch onderzoek op den voorgrond trad, heeft de laatste decennia het physiologisch onderzoek, ook van de dieren, een hooge vlucht genomen.

De voornaamste onderdeelen der moderne biologie mogen verder kort worden aangeduid. De systematiek beschrijft verschillende soorten van planten en dieren en rangschikt ze in een logisch en overzichtelijk systeem. De planten- en dierengeographie bestudeeren de verspreiding der soorten over de aarde en leveren in samenwerking met de palaeontologie belangrijke gegevens voor de afstammingsleer. De oekologie of „biologie” gaat den bouw en de levenswijze der organismen na in verband met het milieu, waarin ze leven. De histologie of weefselleer onderzoekt de fijnere structuur, waarbij de studie der cellen vooral van belang blijkt te zijn.

De vergelij kende anatomie vergelijkt de dieren onderling naar hun bouwplan. De embryologie of ontwikkelingsleer bestudeert het organisme in zijn ontwikkeling vanaf de kiem tot het een vasten vorm heeft verkregen; de invloed van uit- of inwendige factoren op deze ontwikkeling wordt onderzocht door de ontwikkelingsmechanica. De physiologie of levensleer bestudeert de levensverrichtingen van planten en dieren. De genetica of erfelijkheidsleer gaat na, in hoeverre het nageslacht de eigenschappen der ouders overneemt, en spoort de wetten op, die deze overerving regelen. De verschijnselen der dierlijke waarneming en handeling, die op zich ook onder de biologie vallen, vormen het onderwerp der dierpsychologie, welke gewoonlijk met de psychologie van den mensch tot een afzonderlijke wetenschap wordt vereenigd.

Verder moet worden gewezen op het belang der biologische wetenschap voor den mensch. Zij bestudeert planten en dieren, die voor landbouw, veeteelt, boschbouw, visscherij en in de techniek van groot belang zijn, en leert, hoe nuttige organismen het best kunnen worden opgekweekt en schadelijke kunnen worden verdelgd. Zij is ten slotte ook een zeer belangrijke hulpwetenschap voor de geneeskunde.