Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Bewijslast

betekenis & definitie

Bewijslast - Burgerlijk Recht.

Indien de wet of de rechter aan procesvoerende partijen oplegt iets te bewijzen, spreekt men van bewijslast. Indien de partij, op wien de bewijslast rust, in het bewijs niet slaagt, wordt hij in het ongelijk gesteld.

1° Ned. Recht. De wet geeft omtrent den b. slechts zeer algemeene regelen; de rechter kan verder den b. naar billijkheid verdeelen. In het algemeen moet degene, die de vordering instelt, bewijzen. Legt de rechter geheel of ten deele den b. op de andere partij, dan spreekt men van omkeering van den bewijslast.

Witteman.

2° Belg. Recht. Hij, die iets beweert, dat in strijd is met den door de tegenpartij verkregen toestand, moet het bewijs leveren, op hem rust de b.: onus probandi incumbit actori. Wanneer de eischer het bewijs geleverd heeft, wordt zijn eisch toegewezen, tenzij de verweerder aantoont, dat het recht van eischer is te niet gegaan, waarvan hij op zijn beurt het bewijs moet leveren: reus in exceptione fit actor.

Soms ontslaat de wet den pleiter van den b. door het stellen van een wettelijk vermoeden te zijnen voordeele: in dat geval moet hij alleen aantoonen, dat hij zich in de door de wet voorziene hypothese bevindt. Zulks geschiedt meestal, wanneer het feit overeenstemt met het normale, en een bewijs er van tevens moeilijk zou zijn: bijv. het kind, dat tijdens het huwelijk geboren is, wordt vermoed het kind van den man te zijn, zonder dat daarvan het bewijs moet worden geleverd. De rechter mag van de door de wet bepaalde regelen niet afwijken. Zulks belet echter niet, dat hij ten opzichte van den b., in concreto, toch een zekere vrijheid bezit.

V. Dievoet