Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 01-04-2019

Barbeel

betekenis & definitie

Barbeel - of Barm (Barbus fluviatilis), een karperachtige zoetwatervisch, die over geheel midden-Europa algemeen voorkomt. Slank gebouwd, zijdelings eenigszins afgeplat, overigens op dwarse doorsnede rond lichaam; de mond ligt ventraal van den vooruitstekenden snuit en wordt gesloten door een dikke, gezwollen onder- en bovenlip; de laatste draagt twee paar tastdraden, een paar vooraan bij den snuit, het tweede paar bij de mondhoeken; op de keelbeenderen staan drie rijen haakvormig omgebogen tanden; rugvin met 3 harde en 8-9 weeke stralen; schubben groot, hard en metaalglanzend; de olijfgroene kleur der rugzijde gaat naar de zijde in een lichtere en meer bruinachtige tint over en wordt aan de buikzijde groenachtig wit, rugvin blauwachtig, overige vinnen oranje-rood; lengte tot 70 cm, gewicht 5, soms 12 kg.

Leeft in heldere, sterkstroomende rivieren vooral met steen- of rotsachtigen ondergrond, waartusschen hij zich in den winterdag schuil houdt. Blijft overdag meestal op den bodem en gaat bij donker op zoek naar voedsel, waarvoor planten, allerlei dieren (kleine visschen, wormen, insectenlarven), aas en afval in aanmerking komen. De voortplanting geschiedt van Mei tot Augustus; de visschen vereenigen zich dan tot groote scholen en zetten zeer kleverige eieren af, die op den bodem zinken en zich daar spoedig aan het zand of steenen vasthechten. Reeds na 6 dagen komen de jongen uit en groeien zeer snel aan.

Zeer merkwaardig is, dat de kuit, vooral in rijpen toestand, zeer giftig is; bij gebruik treden heftige maag- en darmstoringen op. Buiten den paaitijd is het vleesch zeer smakelijk en wordt niettegenstaande zijn graatrijkdom veel gegeten. Komt ook op onze rivieren, vooral Maas en Rijn, voor; gesloten tijd 23 April-31 Mei; wordt gevangen met netten, maar ook met angel; als lokaas geldt vooral een stuk kaas. De b. behoort tot de karperachtigen (Cyprinidae).

Willems.