Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 01-04-2019

Bang

betekenis & definitie

Bang - 1° Bernhard, Deensch geneesheer (* 1848 te Sorö), die den verwekker ontdekte van een veeziekte (de Ziekte van Bang), waarbij de koeien, die ermee besmet zijn, miskramen (abortus) krijgen. Deze verwekker heet de bacillus abortus Bang.

Ook menschen kunnen, wanneer ze in nauw contact komen met besmet vee, of besmet voedsel bijv. melk binnenkrijgen, door deze bacillen ziek gemaakt worden, waarbij koorts een der belangrijkste symptomen is. De koorts is niet altijd even hoog, maar perioden van hooge koorts wisselen af met perioden, waarin minder temperatuurverhooging wordt gevonden (febris undulans). De ziekte is nauw verwant met de Maltakoorts, en de verwekkers van de ziekte van Bang en die van de Maltakoorts zijn bijna niet van elkaar te onderscheiden. Wyers. 2° Hermann Joakim, Deensch romanschrijver. * 20 April 1857, als predikantszoon, te Adserballe, ♱ 22 Jan. 1912 te Ogden. In de school van den grooten Noor Jonas Lie gevormd, is B. een meester van den impressionistischen roman, door fijnste en overvolledigste noteering van indrukken en sterk dynamischen dialoog.

Waar hij de jeugdherinneringen aan het door Pruisen veroverde eiland Als (1864) verwerkt — als bijv. in zijn meesterwerk Tine — is zijn verhaaltrant van een aangrijpend cultuur-pessimisme, hoewel niet steeds vrij van sentimentaliteit. Een ongezonde, decadent-erotische belangstelling brengt hem vaak op den rand van de perversiteit en maakt van hem den baanbreker van het Fransche naturalisme in Denemarken; de zuiver gehouden atmosfeer van Ludvigsbakke of Det h v i d e H u s is bij hem uitzondering. Enkele van zijn beste werken zijn vol autobiographischen inslag.

Werken: Haablöse Slägter (1879); Foedra (1883); Stuk (1887); Tine (1889); Ludvigsbakke (1896); Det hvide Hus (1898); Det graa hus (1901); Mikael (1904); De uden Faedreland (1905). — U i t g.: Verker i Minde utgave (6 dln. 1920 vlg.). — L i t.: P. Rosenberg, H.B. (1912). Baur.

3° M a x Willy Julius, Duitsch Katholiek taalgeleerde. * 1869. Stud. in Duitschland, Holland, Frankrijk, Engeland en België. Prof. in de Engelsche Philologie aan de univ. te Leuven van 1899—1914. Sedert 1920 prof. in de Turksche taalwetenschap aan de univ. te Berlijn.

Werken: Uraltaische Forschungen (1890); Altpersische Keüinschrift (1893); Chronologie der alttürkischen Inschrift (1898). Van 1902 tot 1914 gaf hij uit Materialien zur Kunde des älteren Englischen Dramas (44 dln., waarvan hij er zelf 12 bewerkte); Turkologische Epikrisen (1910); Altaische Streiflichter (1910); Studien zur vergleichenden Grammatik der Türksprache (1916 vlg.); Studien zu den manichäischen Turfantexten (1922 vlg.); Turkologische Briefe (1924 vlg.); Türkische Turfantexte (1929 vlg.).

4° Peter Georg, Deensch rechtsgeleerde en staatsman. * 7 Oct. 1797 te Kopenhagen, ♱ 2 April 1861 aldaar. Hoogleeraar in de rechten te Kopenhagen (1830). Directeur der Nationale Bank (1836). Hij werd in 1834 ook lid van de Stenden en in 1848 van de Constitueerende Rijksvergadering.

Was van 1848—’53 herhaalde malen minister. Als minister-president (12 Dec. 1853—18 Oct. 1856) wist hij een grondwet voor den geheelen staat door te drijven (2 Oct. 1855). Bij zijn aftreden werd hij geheim conferentieraad en lid van het Hoog Gerechtshof. Schreef ook enkele rechtsgeleerde werken.

L i t.: Dansk biografisk Lexicon (I Kopenhagen 1887, 495-501); Det danske Folks Historie (VI Kopenhagen 1928).