Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 01-04-2019

Atlantische oceaan

betekenis & definitie

Atlantische oceaan - (voor kaarten, Oceanographie). Oorspronkelijk in de Oudheid Oceanus Occidentalis genoemd in tegenstelling met den Oceanus Orientalis, hoewel ook de naam Mare Atlanticum gebruikt werd.

Gerhard Mercator gebruikte in 1569 den naam Oceanus Atlanticus voor de N. helft, terwijl Bernhard Varen (Varenius) in 1658 dezen naam voor den geheelen Oceaan gebruikte (door den equator in een Noord- en Zuid-A. O. verdeeld). Deze naam is sinds dien de algemeen gebruikelijke geworden. Hij is volgens sommigen afgeleid van het Atlasgebergte aan de N. kust van Mauretanië, volgens anderen afkomstig van het volgens de sage verzonken land Atlantis.

Grenzen. Als zoodanig werden op de door de Royal Geographical Society te Londen in 1845 samengeroepen conferentie vastgesteld: Noord- en Zuid-Amerika en de meridiaan van 67° W. (nagenoeg die van Kaap Hoorn) aan de W. zijde en Europa, Afrika en de meridiaan van 20° O. (nagenoeg die van Kaap Agulhas) aan de Oostzijde. Aan de N. zijde vormt de Noordpoolcirkel de grens, aan de Z. zijde de Zuidpoolcirkel.

Met deze begrenzing zijn tegenwoordig vele geleerden het niet eens en zij rekenen (o.a. Krümmel) de poolzeeën tussehen genoemde meridianen als doelen van den A. O. en beschouwen deze niet als zelfstandige zeeën.

Vooral tegen het zelfstandig houden van het gedeelte binnen den Zuidpoolcirkel hebben velen bezwaar (o.a. Penck) wegens het ontdekte uitgestrekte Zuidpolaire vasteland.

Oppervlakte van den A. O. (volgens bovenstaande begrenzing) bedraagt voor het open Oceaangebied 81 658 000 km2 en voor de middel- en randzeeën 10 186 000 km2, samen dus ongeveer 18% der geheele aardoppervlakte. De totale lengte bedraagt in N.-Z. richting ongeveer 15 000 km, de gemiddelde breedte 5 500 km.

Deze middel- en randzeeën zijn: de Hudson-Baai, de Golf van St. Laurens, de Caraïbische Zee en Golf van Mexico, de Oostzee, de Noordzee, het Kanaal, de lersche Zee, de Middellandsche Zee en de Zwarte Zee. Terwijl de A. O. een sterke kustontwikkeling heeft, is het aantal eilanden in den Oceaan gering. De voornaamste zijn: Ijsland, de Far Oër, de Azoren, Bermuda’s, Madeira, Canarische Eilanden, Kaap-Verdische Eil., Fernando-Po, San Thomé, Principe, St. Pauls-rots, Fernando Noronda, Ascension, St. Hlelena, Trinidad-eil., Martin Vaz-eil., Tristan da Cunha, Gough-eil., Bouvet-eil., Falklands-eil., Z. Georgië, Z. Sandwich-eil., Zuid-Orkneyeil. en Zuid-Shetlands-eil.

De A. O. is de best onderzochte en meest bekende der oceanen en sedert Maury hiertoe, ongeveer 1860, den eersten stoot gaf, hebben tal van onderzoekingstochten en expedities plaats gehad. Hiervan dienen genoemd te worden die van de Dolphin (Amer. 1851—’62), Challenger (Eng. 1873—’76), Gazelle (D. 1874—’76), Blake, Albatros en Enterprise (Amer. sedert 1883), Valdivia (D. 1898), Scotia (Eng. 1903— ’04), Planet (D. 1896), Michael Sars (Noorw. 1910), Deutschland (D. 1911—’12), Dana (D. 1921) en Meteor (D. 1925—’27). In de tegenwoordige eeuw wordt gepoogd deze onderzoekingen enz. internationaal en meer systematisch te doen plaats vinden, waartoe o.a . een intern, commissie werd benoemd, welke in 1908 te Monaco haar eerste zitting hield.

Diepte en zeebodem. De gemiddelde diepte bedraagt 3 860 m. Alleen bij de Noordzee, de Britsche Eilanden, bij New Foundland, de kust van Guinea en de Z.O. kust van Zuid-Amerika steekt een ondiep plat af met 200—500 m diepte (» Atlantische drempel). Over de geheele lengte van den A. O., beginnende bij Ijsland en eindigende bij Bouvet-eilanden, loopt middenin een onderzeesche drempel of rug, welke den algemeenen loop der kusten volgt en een op een S gelijkenden vorm heeft. Deze Centraal-Atlantische rug heeft op Noorderbreedte meestal een diepte van hoogstens 4000 m, op Zuiderbreedte van 3 000 m, is niet zeer breed en draagt verschillende benamingen, t.w. vanaf het N.: Reykjanus-rug, Telegraaf-plateau (zoo genoemd wegens de vele loodingen ten behoeve der te leggen telegraafkabels), Azoren-plateau, Equator-rug en Challenger-rug. De op dezen rug liggende eilanden, Azoren, St. Paulsrots, Ascension, St.

Helena, Tristan da Cunha en Bouvet-eil., zijn te beschouwen als uitstekende bergtoppen evenals het merkwaardige Faraday-gebergte op 49° 41' N., 29° 10' O. (minste diepte 1 143 m). Deze eilanden zijn alle van vulkanischen oorsprong. Aan de W. en O. zijde van dien rug heeft men langs de Amerikaansche, resp. Europeesche en Afrikaansche kust twee diepe dalen of aaneenschakelingen van diepe troggen en bekkens, welke weder in S-vorm het algemeene beloop der kusten volgen, en alle diepten van 4 000 tot boven 6 000 m hebben. Die aan de Westzijde wordt de W. Atlantische trog genaamd en bestaat uit het Noord-Amerikaansche bekken, het Braziliaansche bekken en het Argentijnsche bekken, welke beide laatste gescheiden worden door den van den Amer. wal afstekenden Rio-Grande-rug (minimumdiepte 658 m). In het N. Atlantische bekken bevindt zich nabij en benoorden Portorico de Portorico-inzinking met haar maximum-diepte van 8625 m, de grootste diepte van den A. O. Aan de O. zijde vindt men den O. Atlantischen trog, welke bestaat uit den Biskajetrog, den Kaap-Verdischen trog, den West-Afrikaanschen trog en den Kaapschen trog.

De Kaap-Verdische trog en de Biskaje-trog zijn gescheiden door een zeer onregelmatige bodemverheffing, waarop zich de KaapVerdische en Canarische Eilanden en Madeira bevinden, benevens tal van ondiepten, zooals Concepcionbank, Dacia-bank, Seine-bank, Coral Patch, Josephinebank en Gittysburg-bank en die zich tot nabij Kaap St. Vincent uitstrekt. Het Zuid-of West-Afrikaansche bekken wordt van den Kaapschen trog gescheiden door den van den Centralen rug ter hoogte van Tristan da Cunha en Gough-eil. afstekenden Walvisch-rug, welke ± 3300 km lang en gemiddeld 200 km breed is en bij kaap Frio tusschen 18° en 20° Z. op de Afrikaansche kust aansluit. Deze eigenaardige rug heeft in het begin een diepte van ± 2 500 m, welke geleidelijk vermindert tot 1 200 a 1 500 m bij de Afr. kust.

Enkele onderzeesche bergtoppen bevinden zich nog op dien rug, o.a. de Valdivia-top (936 m diepte). Een zeer diepe inzinking bevindt zich midden in den A. O. nabij den Centralen rug in den Romanche-ketel, welke tusschen 0° en 0° 30' Z. en 18° en 19° W. een maximumdiepte van 7 370 m heeft. Deze groote diepte is te meer merkwaardig, waar tot heden toe nimmer op grooten afstand van het land dergelijke groote diepten zijn gevonden.

De zeebodem van de Middellandsche Zee, Noord- en Oostzee en langs de kusten der vastelanden is bedekt met terrigeen slik (afzettingen van, van het land afkomstige, bestanddeelen). Zand en modder vindt men vnl. op de ondiepe banken en langs de kust; in den open Oceaan is de bodem meestal bedekt met zeer fijn gruis van schelpen, skeletten van visschen en plankton en verdere overblijfselen van in den Oceaan levende, vnl. microscopische, organismen. Een groot gedeelte van den bodem van den A. O. is bedekt met het grijze kalkrijke globegerinen-slik, uit Foraminiferen e.d. en overblijfselen daarvan bestaande. In de diepe bekkens treft men het roode leem aan, voor een groot deel bestaande uit puimsteen en asch, weinig kalkhoudend, doch ijzer- en mangaanhoudend. Op gedeelten van den Challenger-rug en van het Azorenplateau treft mon Pteropoden-slik aan, gekenmerkt door het groote aantal schaaltjes van Pteropoden (vleugelslakken). Bezuiden 50° Z. vindt men veel diatomeen slik (afkomstig van kiezelwieren), bij den Zuidpoolcirkel veel glaciaal slik en in West-Indië koraalslik.

Zoutgehalte. De A. O. is de zoutrijkste der oceanen. Vanaf de kust van Guinea, bij Kaap Palmas, strekt zich in ongeveer Westelijke richting een tot voorbij Suriname loopende smalle tong met maximum 35°/oo zoutgehalte uit (aan het O. gedeelte zelfs minder dan 34,5o/oo ) en in de omgeving van Ijsland en den hoek ten N. van de lijn Westkust IJsland-Zuidpunt New-Foundlandbank blijft het zoutgehalte ook onder de 35°/oo' doch overigens vanaf 40° Z. tot over den Noordpoolcirkel is het zoutgehalte boven 35°/oo (hetwelk het gem. van alle oceanen is). Een ovaalvormig maximum met meer dan 37°/oo bevindt zich in den Noord A. O. tusschen 20° en 23° N. en 20° en 53° W. en een maximum in den Zuid A. O. tusschen 15° en 21° Z. en tusschen 20° W. en de Braziliaansche kust. In het eerste maximum bevindt zich nog een plek op ± 23° N. en 38° W. met meer dan 37,5°/00 . Vanaf deze maxima neemt het zoutgehalte naar weerszijden geleidelijk af, equatorwaarts naar genoemde tong en voor het overige poolwaarts. Ook de Middellandsche Zee is zeer zoutrijk, boven 37o/oo, voor het grootste gedeelte zelfs boven 38°/00.

Met hoogere temperatuur van het zeewater gaat ook hooger zoutgehalte gepaard. Op 200 m en meer diepte heeft het water meestal een egaal zoutgehalte van 35%0’ doch op vele plaatsen wordt dit door verticale stroom en gewijzigd.

Zeewatertemperatuur. Het beeld der zeewatertemperatuur aan de oppervlakte vertoont groote overeenkomst met dat der luchttemp., doch het water is meestal 0°—1°C warmer dan de lucht. Plaatselijke afwijkingen tengevolge der zeestroomingen komen voor. In het algemeen is het water aan de Westzijde van den A. O., uitgezonderd dat ten N. van 40° N., warmer dan dat aan de Oostzijde. Bij den equator bevindt zich een gebied boven 25°C, welks grenzen zich op de Afr. kust op 12° N. en 6° Z., op de Amer. kust daarentegen op 30° N. en 20° Z. bevinden. In de Golf van Mexico wordt in Augustus een temperatuur van 29°C, in de Golf van Guinea in Februari eene van 28,5°C bereikt. Van bovengenoemd warm gebied af neemt de zeewatertemp. poolwaarts af, op het Z. halfrond sneller dan op het N. De isotherm van 10°C loopt op het Z. halfrond ongeveer op de parallel van 46° Z., terwijl die op het N. halfrond op de Amer. kust begint op 40° N., ombuigt langs do New-Foundland-bank naar het Noorden en op 60° N. eindigt.

Tengevolge van de koude zeestroom ingen heeft men lagere temp. van water dan lucht langs de Noordkust van Ijsland, langs Oost-Groenland, New Foundland, New Scotland tot Boston toe en langs Patagonië tot de La Platamonding. Op de Marokkaansche en vooral op de Z.W. Afrikaansche kust heeft men eveneens lagere watertemperaturen, welke veroorzaakt worden door opkomend koud dieptewater. Dit verschijnsel doet zich ook voor op andere plekken in den Oceaan, o.a. tusschen St. Pauls-rots en St. Helena.

De temperatuur in de diepte wordt vnl. beïnvloed door de verticale bewegingen in het water en de zeestroomingen. Met uitzondering van de in de nabijheid der ijszeeën gelegen wateren neemt de temp. bij toename der diepte af. De voor de oppervlakte geldende afname der temp. naar de polen toe geldt slechts voor een laag van hoogstens 100 m. In diepten van ± 100—800 m (speciaal 400 m) is de temp. op middelbare breedten hooger dan op de equatoriale breedten. Op grooter diepte dan 800 m neemt de temp. (met uitzondering van de door ruggen afgezonderde Noordelijkste zeeën) van het hooge Zuiden naar het Noorden geleidelijk, doch langzaam, toe. Schott geeft hiervan voor 2 000 m diepte de volgende sprekende tabel: