Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 21-03-2019

Armenhuis

betekenis & definitie

Armenhuis - De oorsprong der armenhuizen ligt in de bestrijding der bedelarij en landlooperij, welke na de M.E. krachtdadig in de Ned. werd ter hand genomen. Aangezien ondersteuning van bedelaars en zwervers onjuist werd geacht, daar deze de onmaatschappelijke elementen deed volharden in hun levenswijze, zocht men naar een anderen vorm van hulp.

Dezen vond men in inrichtingen, waar de invaliden, bedelaars, zwervers werden opgenomen en te werk gesteld: deze armenhuizen hadden sterk het karakter van een verbetergesticht en de opneming werd dan ook als een strafmaatregel beschouwd. Het Amsterdamsche rasp- en spinhuis (1654), dat eigenlijk een tuchthuis was, genoot groote vermaardheid. Werkschuwe elementen moesten aldus van hulp worden uitgesloten, betere voor lediggang bewaard. In 1854 verdedigde men nog de stelling, dat de werkhuizen onaangenaam moesten zijn om den werklust der armen te prikkelen. De bestrijding der bedelarij, ook door plaatsing in werkinrichtingen, werd steeds beschouwd als armenzorg, tot in 1886 de bedelarij en landlooperij als overtreding strafbaar werden gesteld en de werkinrichting daardoor een penitentiair karakter kreeg.

Een anderen vorm van arm-werkhuizen kende men in Ned. in de werkhuizen uitgaande van kerkelijke of burgerlijke armbesturen in dorpsgemeenten, waar tegen onderdak de arbeiders, die invalide of werkloos waren, te werk werden gesteld in landarbeid. Deze vorm van ondersteuning, gecombineerd met werkverschaffing, is geheel verouderd en komt thans slechts sporadisch meer voor. De armenhuizen, welke men nog heden in Ned. aantreft, zijn tehuizen voor ouden van dagen, onder beheer van een burgerlijke of kerkelijke instelling van weldadigheid of bij stichting in het leven geroepen. In deze inrichtingen wordt geen arbeid verricht. De naam armenhuis komt steeds meer in onbruik; de oudeliedengestichten worden op moderner leest geschoeid en staan veelal open voor ouden van dagen, die geheel of gedeeltelijk den pensionprijs zelve kunnen betalen, dus niet arm zijn.

In Engeland heeft het stelsel der work-houses groote vlucht genomen. Volgens de wet van 1834 mag daar te lande geen ondersteuning aan valide armen worden verleend dan in den vorm van opneming in werkhuizen: de gedachte aan het geven van een tegenprestatie voor ondersteuning ligt hieraan ten grondslag. Deze work-houses zijn externaten, werk-inrichtingen, waar de arme overdag arbeid komt verrichten tegen loon in geld of natura; het gezinsverband in eigen woning blijft dus in stand. In zooverre zijn de inrichtingen te verkiezen boven de vroegere Nederlandsche werkhuizen, doch de differentiatie in den arbeid en de toeneming der werkloosheid hebben ook de onhoudbaarheid der Engelsche wetgeving op dit punt en daarmede van de work-houses aangetoond.

Lit.: F. Ooster, Over de werkinrigtingen voor armen in Ned. (diss. Utrecht 1864); Mr. H. W. Methorst, Werkinrichtingen voor behoeftigen (1895).

Sark.