Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 21-03-2019

Aristoteles

betekenis & definitie

Aristoteles - Gr. wijsgeer en natuurgeleerde, leerling van Plato, man van breede en onbevangen kennis van de empirische wereld, klaar en scherp abstractievermogen, gestrengheid van denken en rijpheid van oordeel; beheerscht geheel de wetenschap van zijn tijd en brengt ze met zijn wijsbegeerte tot een gesloten stelsel bijeen, dat alle gebeuren uit de immanente krachten der Natuur tracht te verklaren; zijn wijsbegeerte is a-religieus. * 384 v. Chr. te Stagira in Thracië, 20 jaar leerling van Plato, na diens dood in 347 naar Mysië, bestuurde er een wijsgeerige school; in 343 door Philippus van Macedonië belast met de opvoeding van zijn zoon Alexander; stichtte na diens troonsbestijging in 336 te Athene een school in het Lyceum, genaamd de Peripatetische, omdat A. wandelend les gaf. Na Alexander’s dood moest A. Athene verlaten en stierf in Chalcis 322.

Onder wijsbegeerte verstaat A. alle kennis van het algemeene en noodzakelijke. Hij verdeelt haar onderdeelen in theoretische, practische en poëtische. De theoretische (physiek, wiskunde en eerste philosophie of theologie) omvatten de kennis, die zichzelf tot doel heeft; de practische (ethiek, economiek en politiek) de kennis, die het handelen tot doel heeft; de poëtische, de kennis, die een voort-te-brengen werk tot doel heeft. De logica is een werktuig bij elk wetensch. onderzoek. — Over de verklaring van A.’s wijsbegeerte bestaat nog steeds geen eenstemmigheid. Hij zelf laat vele problemen onopgelost, zoodat aanvulling van zijn gedachten in verschillende richting mogelijk is.

A. is de schepper der logica als wetensch. denkleer. Hij gaat daarbij uit van de overtuiging, dat alle kennen een afbeelden is van werkelijkheid. In elk begrip wordt een ding uitgedrukt; de categorieën der begrippen komen overeen met die van het zijnde. Het zwaartepunt van de logica ligt in de leer van het besluit en de bewijsvoering, waarvan A. de wetten nauwkeurig en uitvoerig heeft vastgesteld. Als laatste onbewijsbare princiepen van alle bewijsvoering neemt hij aan die van tegenspraak en van het uitgesloten derde. De deductie stelt hij boven de inductie, aan welke hij slechts in haar volledigen vorm wetensch. beteekenis toekent.

De eerste wijsbegeerte wordt „metaphysiek” genoemd, omdat Andronicus van Rhodus bij de ordening van A.’s geschriften de werken, die ze bevatten, na die over physica, meta ta phusika, plaatste; zij houdt zich bezig met het zijnde als zoodanig.

Alle zijn is individueel; het algemeene, voorwerp van de begripskennis, is echter daarin als wezensbepalende vorm aanwezig. Het zijnde wordt verdeeld in het zelfstandig-zijnde en het bijkomstig-zijnde. — Om de mogelijkheid van verandering en beweging tegen de Eleaten en het bestaan van iets blijvends tegen Heraclitus te verklaren, onderscheidt A. het zijnde-in-voltooiing van het zijnde-in-aanleg, dat tusschen het eerste en het niets in staat. Verandering is dan de verwerkelijking, waardoor datgene tot voltooidheid komt, wat slechts in aanleg voorhanden was, of: de overgang van aanleg tot voltooidheid. In de ervaarbare dingen krijgen het zijnde-in-aanleg en de voltooiing de symbolische namen „(eerste) stof” en „vorm”. Dit zijn reëele elementen in het ervaarbare ding, die niet enkel zijn worden en vergaan mogelijk maken, maar ook deszelfs zijn volkomen verklaren. In het voltooide zijn is nl. de vorm datgene, waardoor het voltooid is, m.a.w. waardoor het alles heeft, wat het moet hebben om te zijn, wat het is, kort gezegd: waardoor het is, wat het is: de wezenheid, aan alle individuen gemeen en in hen aanwezig, waaraan in ons denken het algemeene begrip beantwoordt.

De stof is het volkomen onbepaalde, maar bepaalbare substraat van alle bepaalde zijn, aan alle ervaarbare dingen gemeen, ongeworden en onvergankelijk. Buiten stof en vorm eischt het worden der dingen nog twee princiepen, het bewegingsprinciep, dat den overgang van aanleg tot voltooidheid voltrekt, en het doel, dat aan de beweging haar eigenlijke bepaling geeft. De natuurlijke beweging vindt haar naaste doel in de volledige voltooiing van den wezensvorm der dingen. In de levende wezens vallen wezensvorm, princiep en doel van de levensverrichtingen samen. De beweging in de wereld is eeuwig; zij moet tot dragers hebben eeuwige, zichzelf bewegende substanties; deze worden aangetroffen in de sterrenwereld. De aarde rust midden in het heelal; daaromheen bewegen zich de hemellichamen, geplaatst op 55 sferen, waarvan elke behalve haar eigen cirkelvormige beweging ook nog aan de beweging van de buitenliggende sferen deelheeft.

De sfeer der vaste sterren of „eerste hemel” geeft ten laatste aan al het andere zijn eigen beweging mee. Deze eeuwige cirkelvormige beweging van den eersten hemel eischt een laatste doel, dat echter reeds voltooidheid moet bezitten onafhankelijk van de beweging, die erop gericht is, onveranderlijk en onbewogen moet zijn. Dit is het Eerste Onbewogen Bewegende, of de Hoogste Godheid. Het is zuivere voltooiing, enkelvoudig en ongedeeld, het leven in den hoogst bereikbaren graad, de eerste intelligentie.

Zijn denken bestaat in een denken van zichzelf. Het heeft geen nadere verhouding tot de wereld en mist ieder persoonlijk karakter. Het Godsbegrip van A. heeft dan ook geen religieuze of ethische beteekenis.

A. is van belang voor de empirische psychologie door het verzamelen van een groote hoeveelheid materiaal; hij heeft zich echter vooral met wijsgeerige zielkunde bezig gehouden.

Onder ziel (Gr. psuchè) verstaat A. den wezensvorm van het organische lichaam, of het levensprinciep van planten, dieren en menschen. De mensch bezit behalve de ziel nog een denkenden geest (nous), die van buiten in hem komt en de verstandelijke kennis tot stand brengt. Het potentieel of lijdend verstand is zuiver in aanleg tot kennen (tabula rasa); deze komt tot voltooiing, doordat het handelend verstand in de ervaringsbeelden abstraheert van het individueele en veranderlijke, en het wezenlijke en noodzakelijke als kenbare vormen aan het lijdend verstand overgeeft. Alle verstandelijk kennen is naar oorsprong en inhoud van de ervaring afhankelijk. Het handelend verstand is onvergankelijk en eeuwig; de ziel en het lijdend verstand vergaan met het lichaam.

De wil, geleid door het verstand, is in zijn handelen vrij. De mensch heeft zijn bestemming in zichzelf, Laatste doel van het menschelijk handelen is het geluk; dit bestaat in de eigen werkzaamheid der ziel, tot volmaaktheid gebracht door de deugden, alsmede in het genot; het wordt door uitwendige goederen vervolledigd. De mensch streeft van nature naar een leven in politieke gemeenschap en kan slechts als staatsburger zijn einddoel bereiken. De staat berust op het gezin als oorspronkelijke sociale eenheid. Hij verdeelt rechten en plichten naar rechtvaardigheid en draagt zorg voor de opvoeding en het deugdzame leven van de onderdanen. Slavernij is noodzakelijk.

A. heeft er reeds op gewezen, dat het onbepaald groote niet actueel maar slechts potentieel kan optreden in de onbepaald voort te zetten reeks der geheele getallen en deelbaarheid van het continuüm.

Werken: Logische werken, samengevat onder den naam Organon ; Metaphysica in 14 Boeken ; Physica en aanverwante; Over de ziel; Ethica; Politica; Staatsregeling der Atheners; Rhetorica; Over de Dichtkunst.

Uitg.: 5 dln. Berlijn (1831—1836); Parijs (1848— 1874); Leipzig, ster.

Lit.: O. Hamelin, Le système d’Aristote (Parijs 1920); W. Jaeger, A., Grundlegung einer Geschichte seiner Entwicklung (Berlijn 1923); E. Rolfes, Die Philosophie des A. als Naturerklärung und Weltanschauung (Leipzig 1923); W. D. Ross, Aristotle (Londen 1923); M. D. Roland-Gosselin, Aristote (Parijs 1928). F. Sassen. A. is ook voor de kennis der oud-Grieksche muziek van zeer veel belang. Een samenstelling van A.’s uitspraken op muziekgebied in K. v. Jan, Musici scriptores graeci (1895). Nieuwe uitgave van Gevaert en Volgraff (1899—1901).

Lit.: C. Stumpf, Die pseudo-aristotelischen Probleme über die Musik (waarin aangetoond wordt, dat de onder A.’s naam bekende Problemata Sect. XIX van Alexandrijnschen oorsprong [1e of 2e eeuw na Chr.] zijn); G.Tischer, Die aristotelischen Musikprobleme (Berlijn 1903). Reeser.

Voorstelling in de kunst. Volgens de overlevering moeten reeds tijdens A. ’s leven beelden van hem vervaardigd zijn, bijv. door Gryllion. Leuxippus’ beeld van A. werd te Konstantinopel bewaard „rechtop staande, de handen saamgestrengeld ... als iemand, die raad geeft; de gegroefde wangen lieten vermoeden, welke twijfels hem kwelden, de beweeglijke oogen legden getuigenis af van zijn doordringend verstand” (aldus Christodorus). We bezitten van A. een portret waarsch. in den zgn. philosofenkop te Weenen, die nog in een zestal andere copieën bekend is.

A. wordt voorgesteld als type der profeten bij de Wijzen uit de profane geschiedenis (Siena,kathedraalvloer). Als vertegenwoordiger der 7 artes met Cicero en Pythagoras (Clermont, kathedr.). Voorn, echter als representant van de Dialectica. Als illustratie van het aphorisme: Kennis zonder deugd is dwaasheid. Op handen en voeten kruipend, terwijl op zijn rug de hofdame Phyllis (of Campaspe) rijdt, die hem verstrikt had in haar betoovering.

In miniaturen en fresco’s der vroeg-Renaissance (bijv. Spaansche kapel te Florence), in Oostersche dracht onder de voeten van St. Thomas (Triomf van den H. Thomas).

Knipping.