Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Apennijnen

betekenis & definitie

Apennijnen - (Ital. Appenini; Lat. Montes Apennini). Dit gebergte doorloopt geheel Italië; het vangt aan bij de Ligurische Alpen boven Genua, steekt over naar de Adriat. zee (Gran Sasso d’Italia, 2 914 m) en eindigt in Calabrië. De voortzetting vindt men op Sicilië en in Noord-Afrilca.

Verdeeling in drieën: Noorden: Ligur., Etrur., Toscaansche A.; midden: Rom., Umbrische A.; Zuiden: Napolit., Calabrische A. Lengte ± 1 400 km, breedte 30—150 km, gemiddelde hoogte ± 1 200 m, geen gletsjers. Het is een Tertiair opplooiingsgebied, asymmetrisch; gevormd toen „Tyrrhenis” aan de W. zijde wegzonk. Daardoor breukvorming, aardbeving, vulkanisme en warme bronnen aan de W. zijde. Hier ziet men steiler hellingen en meer verweering (kalk, zandsteen, mergel, leisteen enz.). Door een nieuwe opheffing ving de verdere insnijding der rivierdalen opnieuw aan. Veel los gesteente en aardstortingen (frane). Vooral het midden is een woest Karstlanclschap. zie Abruzzen.

Het klimaat is ruw, met veel sneeuw en regen (tot 200 cm). De N. Apennijnen scheiden vastelandsklimaat van Midd. Zeeklimaat. Omhoog gaande vindt men kastanjes, beuken, landbouw; weide; alpenflora. Wolf, beer, vos en gems worden zeldzaam. Dun bevolkt, kleine stadjes (warme bronnen, zomerverblijf en wintersport). Heere.