Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Ananas

betekenis & definitie

Ananas - plantengeslacht, bestaande uit overblijvende kruiden, met dikke, vleezige en stekelige bladeren, met vijf soorten in West-Indië en tropisch Amerika en waarvan eene soort A. sativus Schult, f. of ananasplant de sappige a.-vrucht, of pijnappel geeft. Deze is eene samengestelde vrucht, ontstaan uit het vergroeien der bessen, der vleezige schutbladen en der as der bloeiwijze, en wordt bekroond door eene krans bladeren. Zij wordt thans in vele tropische landen verbouwd en vandaar, onrijp geplukt, in onze streken aangevoerd.

De a. kan in onze broeikassen gekweekt worden, maar komt zelden voor. De a. behoort tot de fam. der ananas-gewassen, komt ook verwilderd voor.

Rietsema/Robyns.

In Ned. Indië is de teelt belangrijk in het Noordelijk gedeelte van de residentie Riouw. Van de bladvezels wordt een sterk wit garen verkregen, dat op sommige plaatsen bij het weven in gebruik is. Het is de fijnste en meest glanzende van alle Indische vezels.

Faure.