Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Amnestie

betekenis & definitie

Amnestie - (Ned. Recht) is de straffeloosheid, die de wet in bijzondere omstandigheden aan bepaalde categorieën van delinquenten kan waarborgen. Art. 68, waarin van a. sprake is, bepaalt uitdrukkelijk, dat zij slechts bij de wet kan worden toegestaan. A. is wél te onderscheiden van de gratie, die door den koning verleend wordt. Van de a. verschilt deze, doordat zij slechts individueel werkt.

Op goede gronden is dan ook beweerd, dat het zgn. gratiebesluit (K.B. van 4 Nov. 1919, na het eindigen van den oorlog, ongrondwettig was. Immers, de hierbij aan alle militaire delinquenten collectief verzekerde straffeloosheid was geen gratie, mocht dus niet bij K.B., maar was. a., en had daarom bij de wet moeten verleend worden. Over de begrenzing van het begrip a. tegenover gratie, zie in het bijzonder Weekblad van het Recht 10488 en 10489. Stoop (Belg. Wetg.). De Belgische grondwet spreekt niet over amnestie, hoewel deze in België eveneens voorkomt. Geen wet bepaalt uitdrukkelijk, hoe ze kan toegestaan worden, haar verleening als in Nederland ligt in de bevoegdheid der wetgevende macht. Deze heeft, zich steunende op de grondwettelijkebeginselen, sedert 1831 van dit recht gebruik gemaakt. De a. wordt door de rechtsleer omschreven als een algemeene verklaring, krachtens dewelke opgeheven worden alle strafrechterlijke gevolgen van een bepaald delict of een groep delicten ten gunste van alle veroordeelden en niet veroordeelden, vervolgden en nog niet vervolgden, bekenden en nog niet bekenden, die zich daaraan hebben schuldig gemaakt.

Voor den wereldoorlog werd ze veelal toegestaan voor militaire misdrijven. Het amnestievraagstuk heeft zich na den oorlog, bijzonder naar aanleiding van het Activisme, scherp gesteld. In dagbladen en tijdschriften, in amnestiecomité’s, propagandavergaderingen en in beide Kamers werd ze dikwijls zeer vinnig omstreden. Bij de wet van 28 Aug. 1919 werd a. verleend voor zekere vóór 4 Aug. 1919 gepleegde misdrijven van gemeen recht; zoovele uitzonderingen en beperkingen komen er echter in voor, dat men bezwaarlijk van amnestie kan gewagen. De wetten van 31 Oct. 1919 en 28 Juni 1921 betreffen militaire misdrijven. Tallooze wetsontwerpen en voorstellen werden ingediend, inzonderheid op wat men geheeten heeft: „Bestuurlijke Amnestie”, d.w.z. a. voor administratieve feiten gepleegd gedurende den oorlog door ambtenaars of werklieden der staats- of vergunde diensten. Na lange en zeer heftige behandeling der verschillende ontwerpen en een dreigende regeeringscrisis, werd de wet van 19 Jan. 1929 aangenomen „over het verval van vervolging tot straf en van de straffen betreffende sommig misdaden, gepleegd tusschen 4 Aug. 1914 en 4 Aug. 1919”.

Deze wet, bekend als „De Clementiewet”, voorziet hoegenaamd geen amnestie, o.m. wordt uitdrukkelijk bepaald, dat „de titels, graden, openbare ambten, bedieningen en diensten, waarvan de veroordeelden ontzet werden, hun niet worden teruggegeven”. In 1930 had men, ter gelegenheid van het eeuwfeest van den Belg. Staat, een algemeen a. verwacht; slechts zeer beperkte genademaatregelen werden getroffen. De Ministerraad heeft sedert begin 1932 een voorstel van bestuurlijke a. op het getouw; uit de persberichten blijkt, dat de te amnestieeren ambtenaars in reeksen worden ingedeeld volgens den graad hunner plichtigheid.

Intusschen blijft het vraagstuk niet onberoerd in de pers en de politieke partijen.

Lit.: Prof. E. Vliebergh. Beginselen van Strafrecht; Prof. de Hoon, Grondbeginselen van het Belg. Strafr.; Repertoire prat. du droit beige, 5e Amnistie.

In de wapenstilstandsovereenkomst van Compiègne en het verdrag van Versailles komt een amnestie-clausule voor. Deze clausule heeft aanleiding gegeven tot uitgebreide pennetwisten. Zie A. Jonckx „ Belgica iures comtemptrix”, waarin het activistisch standpunt wordt uiteengezet. V. Dessel