Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Ammonieten

betekenis & definitie

Ammonieten - Een Semietische volksstam ten O. van den Jordaan. Volgens Gen. 19. 38 stamden zij af van Ammon, den zoon van Lot. Daar deze laatste een neef was van Abraham, waren de A. met de Israëlieten verwant; daarom moesten de Israëlieten hen op Gods bevel ongemoeid laten (Deut. 2.19). Oorspronkelijk schijnen zij het geheele gebied tusschen Arnon en Jabbok, tusschen den Jordaan en de woestijn, in bezit gehad te hebben, maar in den tijd van den inval der Israëlieten hadden zij de W. helft aan de Amorieten moeten afstaan.

Hun hoofdstad was Rabbat-Ammon. Tusschen A. en Israëlieten bestond voortdurende vijandschap. Reeds korten tijd na den dood van Josuë staken de A. met de Moabieten den Jordaan over en veroverden Jericho, maar zij werden door Aod verdreven (Jud. 3.12-30). Ook onder Jephte hadden de Israëlieten een zwaren strijd tegen de A. te voeren, waarbij de eersten overwinnaars bleven (Jud. 11.32 vlg.). Een nieuwe nederlaag werd den A. toegebracht door Saul (1 Reg. 11.11). Toen Hanon, koning der A., David’s gezanten op smadelijke wijze behandelde, werd hij door Joab verslagen; zijn hoofdstad werd ingenomen en zijn broeder Sobi tot schatplichtig koning aangesteld (2 Reg. 12. 26—31; 17. 27). Onder koning Josaphat vielen de A. met de Moabieten en Maonieten in het rijk Juda; daar echter de bondgenooten onderling slaags raakten, maakte Josaphat zonder slag of stoot rijken buit (2 Par. 20. 22—25).

Ook de koningen Ozias (2 Par. 26. 8) en Joatham (2 Par. 27. 5) voerden tegen de A. gelukkige oorlogen. Door Nabuchodonosor opgehitst, vielen de A. in verbond met andere volksstammen opnieuw in Juda (4 Reg. 24. 2). Na den val van Jerusalem veroverden zij een deel van Juda (Jer. 49. 1 vlg.) en stonden zij den landvoogd Godolias naar het leven (Jer. 40. 14). Den opbouw van de mimen van Jeruzalem onder Nehemias trachtten zij met alle mogelijke middelen te verhinderen (Neh. 4. 1-5). Antiochus de Groote veroverde hun hoofdstad, maar niettemin deden zij onder Antiochus Epiphanes een aanval op Judas den Maccabeër, die hen versloeg (1 Mac. 5. 6 vlg.). Volgens Justinus (Dial. c. Tryph. 119) vormden zij in zijn tijd nog een talrijk volk, maar later vermengden zij zich met de Arabieren. Evenals de Kanaanieten vereerden zij Moloch (Milkom) als hun hoofdgod.

Lit.: Ed. Meyer, Die Israeliten und ihre Nachbar stamme (Halle a. S. 1916) ; Fr. Hommel, Ethnologie und Geographie des alten Orients (München 1926); E. Kalt, Ammoniter in „Biblisches Rcallexikon” (Paderborn 1931). Keulers