Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Amerikaansch

betekenis & definitie

Amerikaansch - 1° Oud-Amerikaansch is de taal van 17e en 18e eeuwsche Ned. kolonisten en hun afstammelingen in N. Amerika. In 1609 werd NieuwAmsterdam gesticht door de Hollanders. In 1664 veroverden de Engelschen dit gebied, en trad het Engelsch als concurrent van de Ned. taal op, die steeds meer werd teruggedrongen. Tot 1773 bleef de officieele school Nederlandsch.

In 1803 werd de laatste Protestantsche preek in New York in het Nederlandsch gehouden. In 1871 vindt men echter nog menschen in New-Yersey, die dit A. spraken. Kenmerken;

a) Zeeuwsche (en ook Brabantsch-Vlaamsche en Z.Hollandsche) eigenaardigheden, bijv. paerd = paard, baang = bang.
b) Neiging tot creoliseering.
c) Archaïsmen. Het A. oefende invloed uit op het AmerikaanschEngelsch ( zie Amerikanismen).
2° Jong-Amerikaansch. Tusschen 1845 en 1850 trokken de Afgescheidenen (en met hen velen om economische redenen) naar Amerika. Zij leven er in groepsverband, maar hun taal zal wel voor het Amerikaansch-Engelsch moeten wijken.

Lit.: J. van Ginneken, Handboek der Nederlandsche Taal (I 21928). Weijnen.