Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Alpen

betekenis & definitie

Alpen - hooggebergte in Midden-Europa (43°—48° N., 5°—17° O.). Aan de Ligurische zee nauw met de Apennijnen verbonden verloopt het gebergte eerst in N. en N.W. richting, buigt dan bij de Mont-Blancgroep om naar het O. tot bij Weenen. In het Z.O. vormt de Karst de voortzetting van de A.; als grens neemt men gewoonlijk de lijn over Görz, Adelsberg naar Laibach; als grens met de Apennijnen geldt de pas van Altare bij Genua; lengte van den Alpenboog 1200 km; grootste breedte 260 km. In W. en O. wordt de grens aangegeven door het dal van de Rhöne en de Hongaarsche laagvlakte. In het N. dalen de A. af tot de hoogvlakte van het Alpen-voorland; in het Z. rijst het geb. steil uit de Povlakte op.

De tot de middelgebergten gerekende Jura is eigenlijk een afzonderlijke tak van het alpiene plooiingssysteem. Samenhangend met den geologischen bouw worden de meest door een lijn, die de dwarsdalen van Rijn en Achter-Rijn volgt, verder over Splügenpas naar het Comomeer gaat, in een W. en O. helft verdeeld. Een in hoofdzaak uit kristallijne gesteenten opgebouwde centrale of gneiszone strekt zich in een grooten boog uit van de Ligurische zee tot bij Weenen. In de W. Alpen, waar deze zone den vorm vertoont van geïsoleerde massieven, onderscheidt men bovendien een binnenste en buitenste kristallijne zone, over bijna de geheele lengte gescheiden door een band van zachte leigesteenten, de zgn. Briançonnais. Aan de buitenste kristallijne zone sluit nog een kalkzone aan, die in de kalk-A. van Dauphiné en Savoye als vrij zelfstandig gebergte optreedt, meer O. in Bemer en Vierwoudsteden A., moeilijk van het oergebergte te scheiden is. Tot de buitenste gneiszone behooren de Ligurische Alpen tusschen passo d’Altare en col di Tenda, de ZeeAlpen, reeds met hooggebergtevormen, het massief Pelvoux en de A. van Savoye. Hier daalt het gebergte over een afstand van 300 km niet beneden 3 000 m. Hun grootste hoogte bereiken de A. in den Mt.

Blanc zelf (4 810 m). Uitgestrekte firnvelden zenden hun gletsjers vooral in Z.W. richting (Mer de Glace). Terwijl van de B e r n e r A. het W. deel (Diablerets en Wildhorn nog tot de kalkzone hoort, wordt de kristallijne zone O. van de Gemmi voortgezet. De hoogste top, Finsteraarhorn (4 270 m), rijst hier vrijwel in het midden uit eindelooze sneeuw- en ijsvelden op. De overige toppen liggen meer aan den N. rand met Jungfrau (4 166 m, bestaat uit kalk met kern van gneis) in het Westen, Wellhorn in het Oosten. Aan de Z. zijde is de Aletschhorn (4 182 m) op één na de hoogste top van het geheele massief. Groote dalgletsjers stroomen vooral naar het Z. af, waaronder de Groote Aletschgletsjer (27 km), de langste der Alpen. Oostelijk volgen de Vierwoudsteden-Alpen.

De Sustenpas deelt deze groep in tweeën, de kristallijne Dammastock (3 630 m) met Rhônegletsjer en de Titlis (3 240 m). Ten Z. van Luzem de Pilatus. De Rigi tusschen Zuger- en Vierwoudstedenmeer is opgebouwd uit molasse nagelfluh. Ten O. van het Reuszdal volgen de Glarner A. Geleidelijk daalt het kristallijne massief; ten O. van de Tödigroep (3 630 m) komt de kalkzone tot orographische zelfstandigheid. Den geleidelijken overgang naar het voorland vormen Gallener en Appenzeiler A. (molasse). De binnenste zone begint met de Cottische A. (Monte Viso 3 843 m), vindt ten N. van de Dora Riparia tot Dora Baltea haar voortzetting in de Grajische A. (Gran Paradiso, 4 080 m), ten Z. van de lengtedalen van Rhône en Rijn de Walliser A. Het gebergte culmineert hier in het Monte Rosa-massief (4 660 m) ; iets lager reikt de Matterhorn (4 505 m). Tot den Simplonpas heet het gebergte wel Penninische A., terwijl het O. gedeelte hoort tot de Tessiner of Lepontische A. Tot de grens van de O. Alpen reiken de Adula-Alpen In de O. Alpen vormt de centrale zone meer een aaneengesloten gebergte; hier ook in het Z. door een kalksteenzone begeleid. Tusschen Centrale Alpen en N. kalk-Alpen ligt nog de Grauwacken of Schieferzone; bijv. de Smittenhöhe (1 968 m) bij Zell am See is hieruit opgebouwd.

In het Z. ervan, de grens aangevend met de centrale zone, liggen de lengtedalen van Inn, Salzbach en Enns. De grens tusschen Centrale Alpen en Z. kalk-Alpen bepalen Pusterdal en Draudal. Tot de centrale zone behooren Rhätische Alpen, waarvan de Z. O. gebergtegroep, de Bernina, door Meranodal en Eugadin van het N. gebergte gescheiden, de grootste hoogten (± 4 000 m) vertoont. Ten O. van het Stilfserjoch de Ortlergroep; in het W. bestaande uit kalk maakt de O. helft deel uit van het gneisgebergte. Het breede Etschdal (Vintschgau) scheidt deze groep van de Ötztaler A., in het O. afgesloten door den Brennerpas. Geologisch hooren de Zillerthaler A. reeds tot den Tauernboog. Deze vormt een samenhangende gebergteketen tot 300 km lengte. Haar W. helft vormen de Hohe Tauern.

Het gebergte daalt niet beneden 2 200 m. Venediger (3 680 m) en Groszglockner (3 800 m, Pasterze gletsjer) vormen de hoogste toppen. Slechts voetpaden leidden tot heden over het gebergte heen. Nu is men bezig een autoweg over de Pfandlscharte (Heiligenblut—Bruck —Fusch) aan te leggen. De Niederen Tauern blijven beneden de sneeuwgrens, maar met alpiene vormen. Door het Murdal zijn de Niederen Tauern van de Stiermarksche A. gescheiden. De N. kalkzone, met aan den N. rand een band van flysch, begint in het W. met de Rhätikon (Scesaplana 2 970 m), Allgäuer on Lechtaler A. en O. van den Fernpas beginnen de N. Tiroler kalk-Alpen, die in meerdere ketens uiteenvallen. Wettersteingebergte ( met Zugspitze 2 970 m), Karwendel en Kaisergebergte. In de Salzburger A. verandert het karakter van het gebergte.

In plaats van ketengebergte hier groote plateau’s, die karstverschijnselen vertoonen (Übergossene Alm, Steinernes Meer). Bij de A. van het Salzkammergut, tusschen Salzach en Enns, rijzen de plateau’s van Dachstein en Totes Gebirge, bekend om hun merenrijkdom, steil omhoog. In het O. breken de kalk-Alpen in een breukzone af zonder Weenen te bereiken. De N. flyschzone zet zich voort tot in het Weenerwoud en vormt hier een brug naar de Karpathen. De Z. kalk-Alpen vormen in het W. nog geen zelfstandige groepen.

Kalk en oergesteente grenzen onmiddellijk aan elkaar in de Bergamasker Alpen, waarmee deze zone ten O. van het Comomeer begint, en in de Z. uitloopers van het Ortler Adamello-massief. Ten O. van de Etsch de Dolomieten, een sterk versneden kalkgebergte, dat om zijn wilde schoonheid veel toeristen trekt, met Marmolata en DreiZinnen; ten Z. van het Gaildal de Karnische Alpen. Oostelijk van het Savedal voortgezet door Karawanken. De Julische Alpen vormen den overgang tot de Karst en het Dinarisch gebergte. Lips.