Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

ZIEL

betekenis & definitie

deed als begrip uit het Griekse denken zijn intrede in de bijbelse en christelijke leer over de mens. Lichaam en ziel zijn niet twee afzonderlijke zelfstandigheden en zijn ook niet in eigenlijke zin delen van de mens, maar zijn de éne mens zelf onder een bepaald aspect.

In dit licht moeten de voornaamste leerstukken der Kerk omtrent de ziel worden bezien: zij leren iets over de mens, inzover deze ziel is. ï. De ziel is onsterfelijk, en wel van nature (5de Lateraans Concilie: Denz. 738).

D.w.z. dat de ziel met de dood niet ophoudt te bestaan, omdat haar bestaan niet geheel afhankelijk is van het lichaam.Geenszins wordt ontkend, dat dit voortbestaan na de dood een blijvende „dood” kan zijn, wanneer de mens zich. gescheiden heeft van de bron des levens, die God is. Deze onsterfelijkheid van altijddurend voortbestaan, dat zowel eeuwige straf als eeuwige vreugde kan zijn, moet dus onderscheiden worden van de onsterfelijkheid van eeuwig leven, die het deel is der rechtvaardigen (Augustinus, De Trinitate XIV 4, 6; zie Onsterfelijkheid en Verrijzenis).

De ziel is geestelijk (4de Lateraans Concilie: Denz. 428; Vaticaans Concilie: Denz. 1783). Dit betekent dat de mens, hoewel in de stof levend, door zijn ziel toch uitrijst boven de stof: zijn verstandelijk kennen stijgt uit boven de concretie van het stoffelijke en ontdekt algemeen-geldende, absolute waarheden; in zijn wilsvrijheid kan hij afstand nemen van ieder beperkt goed, omdat elk beperkt goed te kort schiet ten opzichte van zijn streven dat onbeperkt is. Als geestelijke ziel bezit dus de mens een vermogen tot het oneindige: hij kan God kennen en liefhebben (zie Godsverlangen).

De ziel van ieder mens wordt niet uit natuurlijke voortplanting geboren, maar onmiddellijk door God geschapen (zie Creatianisme) .Deze leer, die uit de H. Schrift niet duidelijk blijkt, wordt betuigd door de traditie, die op dit punt opvallend eenstemmig is, al heeft de erfzondeleer van Augustinus enige voorbijgaande onzekerheid veroorzaakt. Pius XII verklaart in zijn Encycliek Humani Generis (Denz. 3027) dat zij geloofsleer is. Dit leerstuk betekent, dat de mens hoewel enerzijds opgenomen in de stroom der aardse oorzaken, toch ook in zijn ontstaan, evenals in zijn bestaan, boven die oorzaken uitrijst. Hij is niet slechts een individu van de zich voortplantende soort, maar ieder mens bestaat en ontstaat als een eenmalige persoon, met een onvervangbare taak, in een onherhaalbare persoonlijke verhouding tot God. Deze leer betekent echter niet, dat de ouders niet waarlijk ouders zijn van de gehele persoon van hun kind; menselijk ouderschap is wezenlijk meer dan enkel lichamelijke voortplanting.

De geestelijke ziel is het zijns-, eenheids- en levens-beginsel van het lichaam (Concilie van Vienne: Denz. 481). Voor de verklaring van deze uitspraak zie Mens. p. SM.