Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

VORMSEL

betekenis & definitie

De kern van de vormritus bestaat in een handeling, die tegelijk een handoplegging, zalving met H. Chrisma en bekruising van het voorhoofd is; zij wordt begeleid door de woorden: ,,Ik teken U met het teken van het Kruis en vorm U met het Chrisma van de verlossing in de naam van de Vader, enz.” Bestond de oorspronkelijke ritus in de apostolische tijden nog uit de handoplegging alleen (Hand. 8 : 14-17; 19 : 6), al spoedig kwam in het Oosten de zalving op, die tenslotte de handoplegging geheel verdrong; ook in de Romeinse liturgie is zij door beïnvloeding van de Gallische liturgie lange tijd verdrongen geweest, doch door Benedictus XIV werd zij weer voorgeschreven, ofschoon niet meer onder het gebed van de zeven gaven van de H.

Geest en zoals vroeger geheel los van de zalving en bekruising.Aanvankelijk werd het Vormsel toegediend onmiddellijk na het Doopsel (nu nog in het Oosten en in sommige streken van Spanje). Met het afnemen van de volwassenendoop en vooral omdat in het Westen het Vormsel voorbehouden bleef aan de bisschop (in tegenstelling met het Oosten waar een gewone priester het kan toedienen), kwam men er in het Westen langzamerhand toe beide sacramenten ook ritueel van elkander te scheiden (12de eeuw). Het huidige kerkelijk recht schrijft voor, dat het Vormsel toegediend moet worden omtrent het zevende jaar; het zinrijkst is ongetwijfeld het toe te dienen vóór het ontvangen van de eerste H. Communie, omdat zo de binding met de twee andere in wijdingssacramenten (het Doopsel, waarvan het de voltooiing is, en de Eucharistie, waarop het voorbereidt) behouden blijft. Dit is nog de gewoonte in Noord- en Midden-Italië. In 1946 heeft Pius XII aan alle pastoors de macht gegeven om het Vormsel toe te dienen in het gebied van hun parochie aan alle ongevormden, die in stervensgevaar verkeren.

Daarmee is het Vormsel als aanvulling en bekroning van het Doopsel weer beter tot zijn recht gekomen. Vanaf de Middeleeuwen heeft men in het Vormsel wel wat eenzijdig het sacrament gezien dat gereedmaakt tot de strijd tegen de opkomende hartstochten (opvatting, die sinds het pontificale van Durandus van Mende haar rituele uitdrukking kreeg onmiddellijk na de toediening van het Vormsel in de zgn. „kaakslag”, die oorspronkelijk niets anders was dan een licht tikje op de wang ter vervanging van de vredekus, die alle grote wijdingen besloot). Het Vormsel is het sacrament van de geestelijke volwassenheid, omdat het de doopgenade voltooit en daardoor de gedoopte volwaardig opneemt in de gemeenschap van de Kerk; het geeft hem de volheid van de Heilige Geest (in de ritus uitgedrukt door de bede om de zeven gaven) en daarmee de kracht voor de strijd om te getuigen. Dit getuigen mag men echter niet beperken tot de zin waarin de Katholieke Actie van getuigen spreekt (het Vormsel sacrament van de Katholieke Actie te noemen is op zijn minst eenzijdig), doch men moet dit getuigen nemen in de zin van een vol waardig christelijk leven als levende geloofsbelijdenis, zowel voor hen die binnen als buiten de gemeenschap der Kerk zich bevinden.

A. V.