is een ascetische term, ontleend aan Rom. 8 : 13 (de praktijken van het vlees versterven), Kol. 3 : 5 (de ledematen versterven), Gal. 5 : 24 (het vlees gekruisigd hebben).
Christelijke versterving is volgens de oorspronkelijke betekenis: dood houden van, zich niet laten beheersen door zeden-verstorende krachten in de gevallen mens, die hem tot zonde doen neigen en zijn christelijk bestaan in gevaar brengen. Christelijke versterving is de negatieve kant van het christelijk leven, dat een leven is in gehoorzaamheid aan God, niet volgens losgeslagen blinde driften, maar naar Gods welbehagen. Tegenover de christelijke versterving staat het leven naar het vlees, d.i. in ongehoorzaamheid aan God, op autonome driften en niet naar Gods welbehagen. Het vlees, voorwerp van de christelijke versterving in de oorspronkelijke betekenis, is dus niet uitsluitend het lichamelijk deel van de mens, zoals dat in een onbijbels dualistische opvatting van de mens gedacht wordt tegenover de ziel of de geest, maar de totale mens, inzover hij nog niet deelt in de verlossing van Christus en tot zonde is geneigd (de oude Adam in ieder van ons).
Ook kan men onder Christelijke versterving verstaan: om een christelijk motief bijv. zuivering des harten, zonden willen uitboeten, het zieleheil van anderen zoeken, Christus navolgen, verlangen naar gelijkvormigheid met Christus lijden en ontbering gewillig op zich nemen of geduldig verdragen.
In de gangbare ascetische litteratuur verstaat men onder versterving dikwijls zonder meer: zich iets onaangenaams opleggen of iets aangenaams ontzeggen. (zie Ascese.) K. D. B.