Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

UITTOCHT

betekenis & definitie

is het gebeuren, dat Israël tot volk Gods maakte. Aan de Hebreeën, die in Egypte verdrukt werden, bewees Jahweh de kracht van zijn naam door aan hen zijn „wonderdaden” te voltrekken, hen uit het oord van verderf uit te leiden en via de woestijn naar het beloofde land te voeren.

Het feit zelf en de betekenis van Moses daarbij worden ons door een menigte van tradities uit Noordelijke en Zuidelijke stammen betuigd (zie bijv. Exodus; Deuteronomium; Josuë).

Steeds weer grijpen profeten en psalmisten op dit grondgebeuren terug, dat liturgisch met Pasen telkens opnieuw in „gedachtenis” als actueel gebeuren wordt gevierd. Tegelijkertijd bemoeilijken de veelheid der overleveringen en hun cultisch-predikende aard een scherper zicht op het gebeuren in zijn concrete historische trekken.

Men ontvangt voldoende waarschuwingen tegen het begrenzen van de uittocht tot de Rachelstammen (Ephraïm, Manasse, Benjamin) zonder te weten in hoeverre het beeld der „twaalf stammen” toch idealiserende trekken vertoont. Wat de tijd betreft bestaat het dispuut tussen de vroege (15de eeuw; onder de 18de Egyptische dynastie) en de late exodus-hypothese (13de eeuw; onder de 19de dynastie), ofschoon deze laatste zeker de voorkeur verdient.

Meestal plaatst men dan de uittocht rond 1225 onder farao Menerphtah. Ook het uitstippelen van de tocht door de woestijn is niet gemakkelijk.

De kaart volgt voor deze vragen de plausibele hypothese van P. Abel (zie kaart Uittocht onder Moses, zie ook Rode Zee).

De duur van de omzwervingen op het Sinaïtisch schiereiland wordt globaal als een periode van „veertig jaar” beschreven. Daarna volgt de intocht in Kanaän, welker epische en fragmentarische beschrijving in het boek Josuë allerlei vragen onbeantwoord laat.

Wijst het geheel der bijbelse overleveringen misschien toch naar een dubbele invasie: via het Zuiden en via het Oosten ?Belangrijker dan deze historische concretiseringen is het erkennen, hoe fundamenteel het thema der uittocht voor het oude en nieuwe Israël is. Wat daar openbaar werd, bleef gelden. De liturgische gedachtenisviering wordt tot een actueel gebeuren, omdat het „heden” van de dagen van de uittocht nog altijd weerklinkt. Zij voedt de hoop op een hernemen van de „oertijd” van Israël in de eindtijd. De bevrijding uit de handen van Assoer (Is. 30 ; 27 vv.) of van Babylon (Is. 40 vv.) wordt daarom in de profetische verwachting in uittocht-terminologie geschilderd en met de glans der eindtijdverwachting gekleurd. Israël weet zich in Jahweh een volheid van heil toegezegd, welke in alle historische verwerkelijkingen mee opklinkt en toch steeds weer blijkt ze alle te boven te gaan.

Het N.T. ziet zich als de beginnende eschatologie en is daarom in al zijn lagen doortrokken van dit Exodusmotief, waarbij het oude gebeuren en de daarin vervatte themata naar hun typologische zaak-zin en hun vollere woord-zin (zie Typologie) op Christus, zijn Kerk en zijn Rijk worden betrokken. Jesus leidt als de nieuwe Moses zijn volk uit het land van zonde en heidendom naar het werkelijke beloofde land: de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Hij is tegelijk het ware Paaslam (zie Lam) en zijn bloed sticht een vernieuwd onvergankelijk verbond. De Kerk weet zich de vergadering Gods in de woestijn; zij is onderweg en wordt gevoed door de eucharistie als de „haastige spijs” op haar tocht.

Het zou mogelijk zijn om voor elk der heilssymbolen, welke bij het uittochtthema behoren, te schetsen, hoe zij steeds weer door Israël zijn hernomen en naar hun eigenlijke kern geassimileerd en uitgepuurd om daarna rondom Christus en zijn werk te worden geconcentreerd: het water en het manna; de beproeving door Jahweh en het op de proef stellen van Jahweh, beide voorhanden in het thema der woestijn; de herder en de weg; de rust en het land. j. w.