Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

TROUW

betekenis & definitie

cirkelt niet om een „ik”, dat zichzelf wil blijven doch om een „gij”, waaraan ik me gebonden weet. Daarom geef ik mijn woord, dat, in trouw beaamd, gemeenschap schept en me behoedt voor een uiteen vallen in tijd en ruimte.

In de trouw word ik ook aan mezelf geschonken.Trouw wekt vertrouwen maar veronderstelt het ook. Zij kan niet gedijen in een sfeer van argwaan en wantrouwen. Want men kan haar niet afdwingen; ik kan haar enkel wekken door me haar waardig te tonen.

Elke trouw tendeert naar een onvoorwaardelijk aanhangen. Daarin meldt zich de verborgen aanwezigheid van „de absolute Gij”, in wiens onveranderlijke trouw en mensenliefde (zie Schepping; Verbond) elke waarachtige menselijke trouw rust. Wanneer deze zich expliciet openbaart als trouw aan Hem, spreken wij van geloof en liefde tot Hem. Telkens weer overwint Zijn trouw onze ontrouw. Ten volle wordt deze verbondscheppende trouw Gods ons in Christus en zijn Geest openbaar, wanneer zijn woord wordt tot sacrament, dat tegelijkertijd het me getrouwelijk willen binden aan Hem tot uitdrukking brengt en schenkt. De „trouwe dienstknecht” weet zich leenman van Hem, door wiens trouw hij stand kan houden in de beproeving (zie Dienen). De Kerk is de trouwe getuige van en voor haar Bruidegom, zie Belofte; Gelofte. j. w.