Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

PASSIE

betekenis & definitie

was in de liturgie oorspronkelijk het eenvoudig lezen van de lijdensgeschiedenis des Heren, hetwelk in de Goede Week in alle liturgieën geschiedde, soms op Palmzondag, soms op Goede Vrijdag. De toon was een lectietoon, die dus dichter bij spreken dan bij zingen stond; de taak werd opgedragen aan een diaken.

Sinds de 10de eeuw vinden we sporen van een verdeling van de Passie over drie diakens, die op verschillende toonhoogte en manier moesten zingen; men gebruikte daarvoor t voor de Christus (tenete, gedragen, langzaam), c voor de verhaler (celeriter, vlug) en s voor de overige partijen (sursum, hoog). Later maakte men van de t een f voor de woorden van Christus, van de c een afkorting van chronista, verhaler, en van de s een afkorting van synagoga.

In de 15de eeuw zien wij meerstemmige elementen binnendringen, voortkomend uit de zucht om alles te dramatiseren. Zo ontstond de motettenpassie, waarin de chronista alleen reciteert en de overige partijen telkens korte motetten vormen.

In de Baroktijd, in Duitsland vooral, wil men alles plastisch uitdrukken, en de gevoelens en zelfs de gebeurtenissen in tonen weergeven. Zo ontstaat de gefigureerde Passie (Th. Structinus, Joan. Sebastiani, Christian Flor, Valentin Meder). Zo heeft de tweede helft der 17de eeuw de weg bereid voor de grote Passies van J. S.

Bach. p. D. B.