wordt dikwijls gebruikt als aequivalent van natuurwet. Juister echter is er alleen dat deel van de natuurwet onder te verstaan, dat betrekking heeft op de onderlinge verhouding der mensen en zich uitspreekt over hetgeen men de evenmens verschuldigd is.
Het menselijk gezag moet in zijn wetgeving dit natuurrecht respecteren en dienen. In de 19de eeuw heeft men zich sterk tegen de gedachte van een natuurrecht gekant op grond van het feit dat het positieve recht telkens naar plaats en tijd moet verschillen.
Men richtte zich hiermee echter in werkelijkheid niet zozeer tegen de klassieke opvatting van het natuurrecht, die juist vanuit de algemene eisen verschillende toepassingen in verschillende situaties vraagt, als wel tegen een misvorming ervan door de natuurrechtelijke school in de 17de en 18de eeuw (Grotius, Pufendorf, Thomasius). Deze rationalistische school meende dat alle rechtsnormen, ook de meest gedetailleerde, a priori konden worden afgeleid en een onveranderlijke waarde zouden bezitten.
De laatste tijd krijgt de natuurrechtgedachte in haar gezonde vorm weer meer verdedigers. A.
V. R.