Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

NATIONAAL-SOCIALISME

betekenis & definitie

wenste twee schijnbare tegenstellingen, nationalisme en socialisme», harmonisch te verbinden. Het marxistisch socialisme was te zeer internationaal getint, terwijl het nationalisme meestal liberaal-individualistisch van gehalte leek.

Men wenste het nationalisme meer sociaal te maken en het socialisme meer nationaal. Het nationaal-socialisme diende zich aan als een politiek-economisch-sociale beweging met een eigen levens- en wereldbeschouwing, welke culmineerde in een mythe.Als politieke beweging minachtte het het democratische parlementaire stelsel (demo-liberalisme) en wenste het een politiek op basis van leiding en volgzaamheid. De leider, door de volkswil gekozen, werd als het politieke geweten van het volk beschouwd en kon buiten het parlement om ingrijpende beslissingen nemen, welke hij slechts achteraf (soms) verantwoordde aan het volk. De partij leidde de politieke gang van zaken (partij-dictatuur). Als economische beweging wenste het een volkshuishouding, gebaseerd op productie naar behoefte en onafhankelijk van het internationale bankkapitaal en andere buitenlandse invloeden (autarkie). De staat moest leiding geven in het economisch proces (geleide economie).

Als sociale beweging wenste het een harmonieuze samenwerking van organische standen met als principe het welzijn van de gehele volksgemeenschap. Het geheel moest voorgaan op het deel, de gemeenschap op het individu. Men bepaalde en waardeerde de persoon in verband met zijn waarde en dienst voor de nationale volksgemeenschap. Men streefde naar sociale rechtvaardigheid voor volksgenoten, en mensen van eigen bloed en stam werden als volksgenoten aanvaard.

Als levens- en wereldbeschouwing stond het op basis van het rassisme. Ras en bloed werden als de dominanten beschouwd van persoon, familie en volk en tevens als de toonaangevende factoren in de geschiedenis der volkeren. Niet klas, maar ras werd de sleutel tot het geheim der wereldgeschiedenis. Men aanvaardde niet de gelijkheid van mensen en rassen, maar een vrijwel wezenlijk verschil tussen bepaalde rassen. Dit verschil varieerde van het hoogste, edele ras (het Arisch-Noordse) tot het laagste en gemeenste (het Semietisch-joodse). Persoon en volk behoorden de „Eigenart” van hun ras tot norm van alle denken en doen te nemen.

Dus een moraal, wetenschap, cultuur en religie, aangepast aan de eigen aard (artgemasz). Immers elk ras zou zijn specifieke ras-ziel, dus ook zijn specifiek zieleleven hebben. Men zou de beste raselementen bijzonder moeten verzorgen (Auslese der Erbtüchtigen) en het ras-minderwaardige uitroeien (Ausmerzung der Erbminderwertigen). Speciaal zou men de invloed van het vermaledijde joodse ras in eigen volksgemeenschap niet mogen dulden. Wat in geestesleven, cultuur, moraal en religie niet paste bij de eigenaard moest men elimineren en ook het Christendom moest men zuiveren van de ,,artfremde”, joodse smetten. Alleen een Arisch-Noords Christendom zou geduld kunnen worden, doch liever nog een „arteigen” religie van inheemse oorsprong (Germaans heidendom).

Als mythe bleek het nationaal-socialisme een irrationeel geloof te zijn in' de heerlijkheid en totale suprematie van de Noordse aard, culminerend in de Germaanse roeping en drang naar wereldhegemonie (Herren der Welt).

Niettegenstaande het concordaat met Rome (Juli 1933) voerde het een geniepige strijd tegen Kerk en Christendom. Vele herderlijke brieven van Duitse bisschoppen en de encycliek ,,Mit brennender Sorge” (1937) namen stelling tegen het nationaalsocialisme. In het Protestantisme groepeerde zich het verzet vooral in de Bekennende Kirche, die in 1934 door de Barmer Thesen stelling nam (K. Barth, Niemöller), waardoor een jarenlange kerkstrijd ontbrandde. A. v. D. w.