Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

NAASTE

betekenis & definitie

is letterlijk, taalkundig bezien, de overtreffende trap van het bijvoeglijk naamwoord „na” (nabij, dichtbij) en betekent volgens ons spraakgebruik: dichtstbij-zijnde, intiemst, het meest verwant. In het christelijke spraakgebruik werd het van bijvoeglijk naamwoord een zelfstandig naamwoord ter aanduiding van de evenmens.

Zoals God iedere mens nabij is, zo is ook iedere medemens, die wij ontmoeten, ons nabij, zelfs zeer nabij (= naast), en zoals wij God moeten beminnen, moeten wij ook iedere evenmens = naaste om God liefhebben. In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Luc. 10 : 25-37) treedt „de naaste” in een concreet beeld naar voren.

Jesus geeft daar geen abstracte, algemene regel: gij moet alle mensen liefhebben. Hij stelt persoon tegenover persoon.

Tegelijkertijd verplaatst Hij haast ongemerkt het centrum naar de ander. „Wie is de naaste geweest van hem, die in de handen van de rovers viel?” Daarmee wordt een beroep gedaan op ons hart: toon, hoe nabij u zich aan hem weet. Wie dit appèl verneemt en toelaat, is „niet ver van het koninkrijk Gods” (Marc. 12 : 34).

Want door de omgang met de levende God, Die zijn algemene heilswil in Jesus en zijn Kerk thans openbaart, wordt het „hart” vernieuwd. De „naaste” is niet langer degene, met wie ik me op grond van bepaalde kwaliteiten verbonden voel, het is de concrete mens, die hulp nodig heeft en die ik op mijn levensweg ontmoet.

Het kan iedereen zijn. Elke begrenzing a priori valt weg.

Dit is het nieuwe van de christelijke naastenliefde. j. v. D./J. fv.