Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

LITURGIE

betekenis & definitie

(Gr.: letton, volks, ergon, werk) betekent dienst aan het volk: aanzienlijke personen moesten bij wijze van belasting op gezette tijden aan het volk spelen geven of aan de gemeenschap in bijzondere omstandigheden (bijv. bij oorlog) een grote dienst bewijzen. Daar vooral de spelen ook een religieuze betekenis hadden, werd het woord reeds bij de Grieken in de religieuze sfeer getrokken.

In het gehelleniseerde Egypte werd dit religieus accent sterker. Het is dan ook niet te verwonderen, dat de vertalers van de Septuagint de cultische diensten uit het O.T. meestal met dit woord weergeven.

Onder invloed van deze vertaling vinden we het woord eveneens in religieus-cultische betekenis in het N.T. In vele gevallen heeft het echter een zeer spirituele zin (Hand. 13 : 2; Rom. 15 : 16; Phil. 2 : 30; 2 Kor. 9 : 12) en soms wordt het gebruikt om de dienst van de geloofsverkondiging aan te duiden (Phil. 2 : 17).

In de Oosterse Kerk gebruikt men het spoedig voor de cultus bij uitstek, de eucharistieviering. Vaak wordt er de bepaling „goddelijk” bijgezet.

In deze betekenis heeft het zich in het Oosten gehandhaafd. In het Westen blijft het zeer lang onbekend.

Men gebruikt daar woorden als ministerium, officium, missa, munus om de gehele of gedeeltelijke cultus der Kerk aan te duiden. Pas in de 16de eeuw wordt onder invloed van het humanisme het Griekse woord ingevoerd ter aanduiding van de eucharistieviering of van het hele terrein van de eredienst.

Scherp omlijnd is het begrip dan niet.

Langzamerhand wordt het woord opgenomen in de ambtelijke taal van de Kerk en geeft dan het complex van gebeden en handelingen aan die in de officiële, voor de eredienst bestemde of daarmee samenhangende boeken beschreven staan.

Vooral de laatste decennia heeft men getracht de inhoud nader te bepalen. Het best is misschien wel de bepaling van Jungmann: de eredienst der Kerk als het Mystieke Lichaam van Christus.

Overal waar de Kerk (d.w.z. de gelovigen samen met bisschop of priester) bidt en offert, is liturgie. Natuurlijk laat dit begrip onder meer opzichten gradaties toe, in zoverre er sprake kan zijn van de eredienst der Kerk als geheel (de universele liturgie), der diocesane Kerk (bisschop, priester en gelovigen: diocesane liturgie), der Kerk bepaald tot een gemeente (priester en gelovigen: locale of parochiële liturgie).

Met „Mediator Dei” kunnen we zeggen dat de liturgie de „integrale openbare eredienst is van het Mystieke Lichaam van Jesus Christus, d.i. van het Hoofd en van zijn ledematen’’.De wezenlijke inhoud van deze eredienst bestaat in het tegenwoordigstellen van het heilsgebeuren. In tegenstelling met alle andere godsdiensten is het Christendom (Katholicisme) niet alleen Woordopenbaring, doch ook werkelijkheidsopenbaring, niet alleen leer, maar goddelijke werkelijkheid in deze wereld. In Christus is God in de geschiedenis van deze wereld binnengetreden tot ons heil. Dit heilsmysterie omvat de Menswording tot en met de Zending van de H. Geest met als centrum het Pascha, de overgang van dood naar leven. In de liturgie stelt de Kerk dit heilsmysterie in tijd en ruimte tegenwoordig, zodat de mensheid daarin kan binnentreden en zo van de dood in het leven kan overgaan.

Naar de inhoud gezien kunnen we zodoende ook nog verschillende gradaties in de liturgie onderscheiden, naar gelang de handelingen der Kerk dichterbij of verderaf staan van het centrale cultuselement: de eucharistieviering, waarin het verlossingswerk in zijn hele volheid wordt tegenwoordig gesteld. Direct in verband met de eucharistie staan de andere sacramenten, waarin het verlossingswerk vruchtbaar wordt, in eerste instantie voor de afzonderlijke mens, echter de gemeenschap niet uitsluitend, die er immers door wordt opgebouwd. Juist omdat de Kerk haar eigen groei en ontwikkeling langs de wegen leidt, die Christus haar gegeven heeft, nl. langs de bediening van de sacramenten, is deze sacramentsbediening haar jawoord op de uitnodiging Gods en is zij werkelijk ook eredienst. Wat in de eucharistie in volheid wordt gevierd, wordt in de viering van het kerkelijk jaar in een veelheid van aspecten gebroken. In deze kringloop neemt de eucharistieviering wel de centrale plaats in, doch in de krans van gebeden die er omheen gevlochten is (officie) worden bepaalde aspecten telkens wisselend naar voren gebracht. Ook in de wijdingen van personen en zaken wordt het verlossingswerk: dood aan de zonde, bevrijding van de duivel en het kwaad (exorcismen) en ingang tot het leven, in het menselijke bestaan gebracht: de Kerk roept Gods zegen af over bepaalde personen en wijdt hen geheel aan Hem toe (de band met de eucharistie wordt hier meestal ook in de ritus uitgedrukt: maagdenwijding, abtswijding, professie), of vraagt God dat zij hun leven juist mogen richten.

Zelfs zaken zijn van de verlossende kracht van Christus’ verlossingswerk niet uitgesloten: zij worden aan het profane (niet-christelijke) gebruik onttrokken om bestemd te worden voor de eredienst (kerkwijding) of in dienst gesteld van het heil der mensen (zegening van telefoonkantoor). Door deze inhoudsbepaling wordt duidelijk dat liturgie in het Christendom wezenlijk en centraal is en tenslotte het hele christelijke leven omvat. Hiermee is tevens gezegd dat het begrip liturgie naar zijn inhoud gezien wel zeer veel gradaties toelaat, daar zelfs het meest periphere van het Christendom uiteindelijk in relatie kan worden gebracht met de verlossing. Men zal daarom goed doen dit naar inhoud bepaalde liturgiebegrip te doorsnijden door de bepaling, dat de Kerk als zodanig het subject van handelen moet zijn. Duidelijk is ook dat er alleen sprake kan zijn van liturgie, waar in feite hoe dan ook — gehandeld wordt. In al haar handelen, bidden en offeren treedt de Kerk op in vereniging met haar Hoofd Jesus Christus, die in de liturgie wordt gerepresenteerd door de bisschop en zijn priesters.

De liturgie is echter niet een aangelegenheid uitsluitend van priesters: het hele Godsvolk heeft krachtens deelneming aan het Priesterschap van Christus door doopsel en vormsel een eigen taak te vervullen. De minimale deelneming is door de Kerk strikt vastgelegd in het gebod dat elke Christen Zondags bij de eucharistieviering aanwezig moet zijn en tenminste eenmaal per jaar aan de eucharistische maaltijd moet deelnemen. Het spreekt vanzelf dat deze deelneming zoveel mogelijk moet worden verdiept en versterkt, hetgeen vooral in de „Liturgische beweging” gestimuleerd wordt.

Het geheel van liturgische handelingen wordt gesteld in symbolen, in tekens waarachter een onzinnelijke werkelijkheid schuilgaat. Het meest verheven zijn de symbolen die door Christus zijn gegeven en met werkelijkheid zijn geladen (sacramenten). Zolang de Kerk hier op aarde leeft in geloof en verborgenheid, zal zij zich van deze tekenen moeten bedienen. Pas op het einde der tijden zullen de tekenen verdwijnen en zal de heerlijkheid, die nu nog verborgen is, openbaar worden. Zo wijst de liturgie in haar symbolisch (tegelijkertijd openbarend en verhullend) karakter steeds naar de volle werkelijkheid (eschatologisch aspect) en kan men haar zien als een voorafbeelding van de hemelse liturgie waar God zonder tekenen door Christus’ Bruid verheerlijkt zal worden. Hoewel de kern van de kerkelijke eredienst van zuiver goddelijke oorsprong is (hoever dit gaat, kan alleen door de Kerk zelf worden vastgesteld), is de eredienst in woord en handeling grotendeels van zuiver kerkelijke oorsprong.

Als zodanig is zij gebonden aan cultuur en tijd en onderhevig aan veranderingen. Het is bijv. merkwaardig het verschil te constateren tussen de Romeinse liturgie en de nu nog bestaande Oosterse liturgieën. De eerste is over het algemeen strak en sober, zeker in haar oudste in Rome ontstane strata, de laatste zijn over het algemeen exuberant bloemrijk en dramatisch. Zonder meer kan men echter moeilijk van een bepaalde liturgie karakteristieken geven, daar men er immer rekening mee dient te houden dat zij producten zijn van lange ontwikkeling, waar vele geslachten hun aandeel toe hebben bijgedragen. Zo is er een merkelijk verschil tussen het oud-Romeinse goed in onze liturgie en de bijdragen van Gallië en Duitsland. Deze laatste zijn veel dramatischer en geladen met een symboliek die de oud-Romeinse liturgie geheel vreemd was.

In dit deel van zuiver kerkelijke oorsprong is een zekere aanpassing aan bepaalde tijdsomstandigheden mogelijk, al zal de liturgie, juist omdat zij betrekking heeft op de onveranderlijke transcendente God en omdat inhoud en vorm zo’n grote eenheid vormen, altijd iets boventijds in zich bevatten, waardoor zij van nature geneigd is tot een zeker conservatisme. L. B.