Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

KLEDING

betekenis & definitie

behoort volgens Eccli. 29 : 21 tot 's mensen eerste levensbehoeften: „De eerste behoefte van het leven zijn water en brood, en kleding en woning tot bedekking der schaamte”. Leest men de Bijbel op het motief van de kleding verder na, dan blijkt hij hieraan een drievoudige functie toe te kennen:

Zij dient ter bescherming, zowel op physiek als op moreel gebied, en het kleden van de naakten wordt daarom door de Schrift herhaaldelijk aangeprezen, terwijl ook de eis van eerbaarheid meermalen wordt gesteld.

Zij heeft ook een verwijzende functie, in zoverre zij de aard van de drager verraadt. Hier speelt de gedachte van ons spreekwoord door: „De kleren maken de man.” Dit motief is ook de reden van de minutieuze voorschriften van de Schrift over de kleding van de hogepriester en van de priesters, en de verklaring van de rouwkleding, het boetekleed en de bruidstooi.

Tenslotte heeft zij ook een sierende functie: zij drukt de eerbied uit voor de mens, die naar Gods beeld is geschapen en sinds zijn verlossing een tempel van de H. Geest is.

De laatste decennia is men zich in de theologie meer gaan bezinnen op de theologische grondslag van de kleding. Met name speelt hier Gen. 2 : 25 een voorname rol: „De mens en zijn vrouw waren allebei naakt, maar zij schaamden zich niet voor elkander”. Al naar gelang men de verhalen van de eerste hoofdstukken van Genesis strikt letterlijk wil opvatten of meer symbolisch interpreteert, wisselt ook de uitleg van deze tekst. In het eerste geval zal men de naaktheid van het eerste mensenpaar letterlijk nemen en de verklaring er voor zoeken in de staat van onschuld waarin de eerste mens voor de zondeval leefde: kleding was onnodig, omdat de mens .„bekleed” was met het kleed der genade (aldus Peterson e.a.). In het andere geval zal men die naaktheid als een symbool beschouwen waarmee de gewijde schrijver wilde aangeven, dat in Adam en Eva het lagere leven van de zinnen zó aan de geest onderworpen was, dat zij bij wijze van spreken naakt waren •en zich niet eens schaamden. Gezien in het geheel van de opvattingen van de Schrift over de kleding en rekening houdend met de modernere exegese van de eerste verhalen van Genesis (zie Schepping) lijkt ons het tweede meer verantwoord dan het eerste.

De eerste mensen zouden dan dus wel degelijk kleding hebben gedragen, wel niet allereerst om het motief van de schaamte, alhoewel dat ook niet uitgesloten is, maar vooral om het sierkarakter der kleding, zie Mode en Lichamelijke opvoeding. j. v. D. Uit de aard der zaak is de speciale kleding voor geestelijken en religieuzen alsmede die voor de liturgische plechtigheden van zuiver kerkelijke oorsprong. Aanvankelijk was deze in de Kerk onbekend. Vanaf de 4de eeuw echter gingen zich geestelijken en aan God toegewijde personen in klederdracht van de leken onderscheiden. Aan deze eigen kleding voor geestelijken en religieuzen houdt de Kerk ook nu nog vast, omdat ze een bescherming is van de geestelijke staat en de door geloften of wijding aan God toegewijde personen onderscheidt van de anderen.

De officiële kleding van de geestelijkheid bestaat tegenwoordig uit een tot de voeten reikend kleed (toog) en een speciale boord (collaar). De kleur der toog verschilt naar gelang van de waardigh eid. Voor de priesters en de lagere bedienaren is de kleur van de toog zwart, de bisschoppen dragen een paarse toog, de kardinalen een rode en de paus een witte. Tussen de priesterlijke en bisschoppelijke kleding zijn verschillende tussenvormen voor hoogwaardigheidsbekleders die geen bisschop zijn. Bovendien zijn al deze personen verplicht de zgn. tonsuur te dragen, een kleine gladgeschoren cirkel op het hoofd. In het Kerkelijk Wetboek staan in canon 136 verschillende bepalingen over de verplichting het geestelijk kleed te dragen. In Nederland met zijn gemengde bevolking zijn verschillende uitzonderingen toegestaan.

De leden van religieuze orden of congregaties hebben allen hun eigen dracht, die in hun regel of constituties nader wordt omschreven. Op dit punt bestaat in de Kerk een enorme verscheidenheid van vorm en kleur. De meer moderne priestercongregaties sluiten zich meestal aan bij de seculiere geestelijkheid met behoud van enkele distinctieven. Dikwijls worden de religieuzen genoemd naar hun dracht, bijv. Witheren (Norbertijnen), Witte Vrouwen (Norbertinessen), Barrevoeters of Bruine Paters (Minderbroeders; in Engeland Greyfriars geheten, omdat oorspronkelijk de kleding een grijze kleur had); Capucijnen (een tak van de Minderbroedersorde met een speciale capuche) enz. De benaming van de kleding is nogal uiteenlopend.

Bij Dominicanen (in Engeland Blackfriars geheten, vanwege hun zwarte mantel) en vele andere orden spreekt men van „habijt”, bij Minderbroeders van „pij”. In het koor dragen de oudere monnikenorden een zgn. „kovel”, een grote mantel. Bij de kerkelijke diensten gebruikt de geestelijkheid de liturgische kleding. L. B.