Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

KERKBOUW

betekenis & definitie

Terwijl de eerste Christenen hun eredienst hielden in particuliere huizen, ontstond een kerkelijke bouwkunst, toen de Kerk haar vrijheid kreeg. De oudste openbare kerken waren veelal basilica’s (letterlijk: koninklijke, nl. zuilengalerij of hal; zie Basiliek).

De zgn. oriëntatie er van was verschillend; de ingang lag oudtijds vaak op het Oosten, zodat de liturg, die naar het volk gewend achter het altaar stond, naar het Oosten gericht was. Na de 4de eeuw gaat de oriëntatie van absis en altaar overwegen.

Behalve te Rome overwoog ook in Syrië de basiliekvorm, met houten zadeldak. In Klein-Azië vindt men afdekkingen met gewelven en is de narthex soms vergroot met links en rechts van de ingang een toren.

Het type is de gehele Romaanse en Gothische periode door en tot op onze tijd bekend. Sterk van de basiliek onderscheiden is de centraalbouw met een of andere vorm van koepel bedekt, afkomstig uit het Oosten.

Zo de achthoek, al of niet met kruisvormige plattegrond en al of niet met rondlopende galerij. De beroemdste verbinding van langwerpige en centrale ruimte is de Ajia Sophia.Tussen de vroeg-kerkelijke en de Romaanse periode zien we geen nieuwe vindingen. De Romaanse kunst dateert van ca. 1000 en komt uit de kloosters voort. Zij vertoont, wat de kerkbouw betreft, een waarlijk grote stijl en verenigt alle bestaande gegevens tot één geheel: absis, koor, dwarsschip, confessie, zijschepen, tribunes, voorhal, torens, zijabsiden, doopkapel, gaarne met gebruikmaking van laat-antieke onderdelen en decoratieve middelen. Frankrijk is het moederland, de pijlerbasiliek van Cluny (de derde, eind nde eeuw) het hoofdvoorbeeld.

De Gothische periode verschilt van de Romaanse door de lichtere opbouw dank zij een andere techniek, en door toenemende omvang. Deze bouwstijl is geboren op de Isle de France tussen 1120 en 1140 en bloeit tot het derde kwart van de 13de eeuw. De leiding berust bij de kapittels en de bisschoppen; uitvoerders zijn eerst de Cisterciënsers, later ook andere orden en met name de leken-ambachtskunstenaars. De nieuwe techniek beschikte over een geraffineerde gewelfbouw met als grote vondsten de spits- en luchtboog, waardoor het statisch onmogelijke zo te zeggen mogelijk gemaakt werd, speciaal in de hoge interieurs waarin vooral het verticalisme zegeviert. Vroegste voorbeeld: Sens, Saint-Germain-des-Prés te Parijs; bloeitijd: Bourges, Chartres, Reims, Amiens, Beauvais; „style rayonnant”: St. Denis, de kerk te Troyes, St.

Chapelle te Parijs.Uit de hoge bloeiperiode dateert het koor uit de Domkerk te Utrecht (1254); de prachtige toren kwam tot stand 1321-1382. De St. Jan te 's-Hertogenbosch is in dezelfde tijd begonnen.

Tijdens de late Gothiek ontwikkelt zich de zgn. hallenkerk , die drie of vijf even hoge schepen bezit, diffuser van ruimtewerking is dan de meer streng gerichte basiliek, en waarschijnlijk uitdrukking geeft aan een krachtiger gevoel voor het lekenelement in de eredienst.

Deze periode valt in onze streken samen met de Reformatie, die vooreerst aan het kerkbouwen een eind maakt. Met de Renaissance komt er een grote verandering in de bouwkundige opvattingen: de studies gemaakt aan Romeinse monumenten met hun typische ruimtewerking en decoratieve tooi en gewelfbouw werden toegepast op de kerken. Men toonde een grote voorkeur voor de centraalbouw. In de daarop volgende Barok stond ook de koepelkerk in aanzien, maar de ruimtewerking werd daarin op andere wijze verkregen, nl. door het maken van sterke tegenstellingen, door het licht op soms mysterieuze wijze door schuin geplaatste vensters naar binnen te laten vallen en de pilasters en kolommen sterk plastisch te geleden. De decoratie speelde een grote rol. Vooral in de Zuidelijke landen zijn tal van kerken in de Barokstijl gebouwd.

Zij beheersen de steden met hun fraaie koepels en zeer plastisch uitgewerkte gevels. Het grootste monument is de St. Pieter te Rome, begonnen als Renaissance-kerk, doch door de latere aanbouw van Maderna en het voorplein van Bernini ook representant van de Barok. In Nederland wordt de katholieke kerkbouw weer beoefend na de val van Napoleon. Eerst rekte het Classicisme met hoe langer hoe meer gewaardeerde zgn. Waterstaatskerken zijn bestaan, daarna volgde de Neo-Gothiek.

Ongeveer een eeuw geleden was er in Europa een beweging ontstaan, de Romantiek, die in de Middeleeuwen haar ideaal verwezenlijkt meende te zien. In de kerkelijke architectuur wees men op de voorbeelden uit de Gothiek en knappe architecten voerden hun opdrachten in een soort Gothiek uit. Zo P. Cuypers in Amsterdam o.m. de H. Hartkerk in de Vondelstraat en St. Willibrord buiten de veste.

Ondanks de grote verdiensten van deze bouwmeesters schonk op de duur deze stijlnamaak geen bevrediging. De kunst leeft van de adem van de eigen tijd.

De zoon van P. Cuypers en zijn geestverwant J. Stuyt gingen al spoedig eigen wegen, in het begin door zich te inspireren op voorbeelden uit Byzantium, waar de koepelbouw in ere stond. Ook in België vond deze koepelbouw navolging, o.a. in de basiliek te Koekelberg van Van Huffel. Het vormgevoel van de moderne tijd, gericht op eenvoud, brak ook door in de kerkelijke architectuur. De werkwijzen waren veranderd, andere materialen hadden hun deugdelijkheid bewezen en deze materiële factoren droegen er toe bij om de kunstenaars naar een minder historiserende richting te brengen.

Maar ook de liturgische eisen werkten daartoe mede. Het verlangen naar een vrij en onbelemmerd uitzicht op het altaar kon alleen worden verwezenlijkt, als de dikwijls zware kolommen niet meer werden toegepast. Een grote invloed hebben de publicaties in het Katholiek Bouwblad en het Gildeboek uitgeoefend; prof. Granpré-Molière was een der leiders, die op studiedagen met architecten en beeldende kunstenaars de problemen van de moderne kerkelijke kunst behandelde. De moderne opvattingen in de stedebouw oefenen ook hun invloed uit. In de stad is het dikwijls niet mogelijk het kerkgebouw de waardige ligging te geven, die het als monument verdient.

Dan zoekt men om kerk en bijgebouwen toch een eigen erf, zij het dan ook dikwijls een zeer bescheiden erf te verschaffen. Soms wordt zij op een binnenplaats gebouwd (Linnaeushof te Amsterdam), een andere keer weer omgeven door een als atrium bedoelde voorhof. Allerwegen worden de resultaten van de bezinning en verdieping inzake kerkbouw zichtbaar. Onder de invloed van de Academie voor Kerkelijke Kunst in Den Bosch viel een teruggrijpen naar de oud-christelijke basilicale vorm te constateren, maar daarnaast kwamen toch ook veel vrijere uitingen als de kerken van Boosten in Limburg, de koepelkerken van Peutz, Siebers, Thunnissen en de met uiterst sobere middelen gebouwde kerken van de gebroeders Van der Laan, Pouderoyen, Hoste, Van Kranendonk, Van Oerle, Evers en Sarlemijn e.a.

Met de herleving van de kerkelijke architectuur gaat gepaard een herleving van de beeldhouw-, schilderen glazenierskunst (zie Monumentale beeldende kunst). Want de moderne, sobere kerken kunnen de tooi en verrijking van de zusterkunsten minder ontberen dan de kerken uit vroegere perioden. De vernieuwing die zich in Frankrijk, onder leiding van paters Dominicanen, had gedemonstreerd, oefende ook in België en Nederland haar invloed uit. In Assy had de bejaarde kunstenaar Matisse een kapel gebouwd, waaraan verschillende vooraanstaande kunstbroeders hadden meegewerkt en waarin de eenheid van architectuur en versiering werd getoond. Reeds eerder hadden Franse architecten een bevrijdende daad gesteld, nl. de gebrs. Perret, die met kerken in gewapend beton uitgevoerd bewezen hadden, dat het kerkgebouw ook in moderne materialen kon worden opgetrokken; o.m. in Antwerpen, Brussel, Amsterdam zijn invloeden van deze grote constructeurs zichtbaar in de kerkbouw.

B. V. D. B./H. TH.