Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Kanaän

betekenis & definitie

(in de Vulgaat Chanaün) is de in het O.T. meest gebruikelijke naam van de ten Westen van de J ordaan gelegen helft van Palestina . Deze naam wordt reeds in Egyptische opschriften van het Nieuwe Rijk aangetroffen, evenals o.a. in de zgn. Amarnabrieven, terwijl door deze naam later (ook bij de klassieke schrijvers) vooral Phoenicië (dus het kustland ten N. van Palestina) werd aangeduid.

Blijkens het O.T. (bij v. Num. 13 : 29) woonden de Kanaänieten vooral in de vlakten (dus in de kuststreek en bij de Jordaan), de Amorieten in het bergland.

Daarnaast worden nog andere bevolkingen vermeld, zoals de Feresieten, Hevieten, Jebusieten en Girgasieten, die als onderdelen van beide grotere groepen moeten worden beschouwd (bijv. Ex. 3:8).

De mening echter, dat door Kanaänieten ook taalkundig de bewoners van het laagland en door de Amorieten die van het hoogland zouden zijn aangeduid (zodat Kanaän ongeveer hetzelfde als „Nederland” zou betekenen) was een vergissing. Veeleer schijnt de naam (Kinahhi of Kina’ni) de purperrode kleur te betekenen, naar de purperslakken, die langs de Phoenicische kust werden gevonden en naar de verfindustrie, die daar haar oorsprong had.

De Grieken hebben later de naam Phoenicië eveneens met de purperkleur (phoinix) in verband gebracht. Volgens Gen. 9 : 18, 10 : 6-15 was de stamvader Kanaän de zoon van Cham en de vader van Heth, dus gescheiden van de Semieten.

Inderdaad was de bevolking van Kanaän vóór de intocht der Israëlieten ook wat de afstamming betreft allesbehalve een eenheid. Het land was toen verdeeld in talrijke van elkaar onafhankelijke stedelijke gewesten (vgl.

Jos. 12 en Recht. 1), die in de 16de tot 12de eeuw v.

Chr. min of meer afhankelijk zijn geweest van Egypte.

Over de taal, beschaving en godsdienst der oude Kanaänieten zijn we, behalve door de verspreide gegevens in het O.T., vooral ingelicht door de resultaten der opgravingen en door de spijkerschrift-inscripties (o.a. de Amarna-brieven). In cultureel opzicht hadden de Israël-stammen aan deze oudere bevolking zeer veel te danken, maar juist daarom werd de Kanaänietische godsdienst (een zinnelijke natuurdienst) beschouwd als het grootste gevaar (vgl. o.a.

Deut. 7 en Recht. 2), dat slechts door radicale onderwerping en uitroeiing kon worden bezworen.D. L. B.