is de achtste der kleine profeten. De eerste twee hoofdstukken van zijn boek bevatten een dialoog tussen Jahweh en de profeet, welke door het noemen van de Chaldeeën (1 : 6), door wie God zijn straf voltrekt, wel gedateerd moet worden kort voor 600 v.
Chr. Onzeker is, wie de „goddeloze” is in 1:4.
Misschien de koning van Juda, Jehojakim ? In ieder geval zal het gericht verschrikkelijk zijn. Slechts wie tot het einde toe volhardt, zal de vervulling en vertroosting beleven.
Dit woord in 2 : 4 („de rechtvaardige zal door zijn geloof leven”) is in het N.T. uitgediept tot een der kernwoorden van Gods heilsbestel (Rom. 1 : 17; Gal. 3:11; Hebr. 10 : 38). Hoofdstuk 3 voegt aan het boekje een psalm toe: in een zeer poëtisch triomflied wordt de verschijning geschilderd van Jahweh, die de eschatologische voleinding gaat voltrekken.
De verzen 3 : 17—19 zijn misschien een latere liturgische toevoeging.J. w.