Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

GOEDE WERKEN

betekenis & definitie

duiden in het algemeen spraakgebruik wel speciaal op het uiterlijke werk, waaronder vnl. de werken van naastenliefde worden verstaan, hetzij deze uit christelijke charitas of uit natuurlijke liefde tot de evenmens (philanthropie) worden gesteld. Wat de theologische taal betreft, heeft de term enerzijds een bredere, anderzijds een smallere betekenis.

Breder, in zover ook het innerlijke handelen van de mens, dat in overeenstemming is met de wil Gods, er toe behoort; smaller, in zover toch bij voorkeur onder goede werken verstaan wordt het zedelijk goede handelen, dat op basis van genade verricht wordt. Wel kent de katholieke theologie ook goede werken in de natuurlijke orde, maar de goede werken in strikte zin zijn alleen die welke een positieve gerichtheid hebben op het heil en dus uitsluitend onder de invloed der genade tot stand komen.

Hier echter valt nog een onderscheid te maken. Het goede werk kan gesteld worden onder de uitsluitende invloed der dadelijke genade, zo bijv. in de zondaar, die onder de stuwing en beweging van de H.

Geest de goede daad stelt; dergelijke daden hebben een positieve waarde voor het heil, als voorbereiding en dispositie tot de rechtvaardiging. In de meest strikte zin spreekt men evenwel van goede werken, als het gaat over de werken van de reeds gerechtvaardigde, de door de Geest gedreven en in Christus verrichte werken, de werken die vanuit de genadestaat worden gesteld.

De rechtvaardigingsgenade immers stuwt tot goede werken, welke de vrucht zijn der heiligmakende genade en der liefde. Alleen hier hebben wij te doen met een aan de genadestaat aangepast handelen; alleen hier treffen wij de verdienstelijke goede werken (zie Verdienste).

Deze verdienstelijkheid steunt geheel en al op het werk van Christus, waardoor ons de genade geschonken wordt als een levende eniging en verbinding met Hem, die de welbeminde zoon des Vaders is. Die genade maakt ook onze werken levend en vruchtbaar ter zaligheid.

De verdienstelijkheid der werken maakt de mens zelfs niet gedeeltelijk autonoom; de mens ontvangt de genade als een gave Gods, die echter tegelijk een appèl is aan onze vrijheid om aanvaard te worden.

De mens verdient slechts door de gaven Gods in hem vruchtbaar te doen zijn.

Volgens het bekende woord van Augustinus „bekroont God, wanneer Hij onze verdiensten bekroont, niets anders dan zijn eigen gaven”. De noodzakelijkheid van goede werken wordt door Trente krachtig ingescherpt, niet alleen in die zin dat zij de aanwezigheid van het geloof moeten tonen, maar ook ter bewaring en vermeerdering der ontvangen gerechtigheid (D. 834).

De Reformatoren ontkennen wel de verdienstelijkheid der goede werken, niet echter hun bestaan en noodzakelijkheid. Ofschoon sommige uitlatingen van Luther en zijn verwerping van de Jacobusbrief het tegendeel van dit laatste zouden kunnen insinueren, is het onrechtvaardig, de protestantse opvatting als een ontkenning van bestaan en noodzakelijkheid der goede werken voor te stellen.

De zedelijke ernst van het Protestantisme staat inderdaad buiten twijfel. De goede werken zijn noodzakelijk, in zover zij de spontane tekens en vruchten zijn van het waarachtig geloof; zij vloeien er uit voort als uitingen van dankbaarheid.

De verdienstelijkheid evenwel wordt verworpen als strijdig met het reformatorische sola fide (alleen door het geloof). Deze verwerping hangt wezenlijk samen met de grondstellingen over genade en rechtvaardiging: ook als de mens in geloof wordt wedergeboren, blijft hij tegelijk zondaar-en-gerechtvaardigde (zie Genade, Rechtvaardiging).

G. D.

G.