Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

GODSKENNIS, Natuurlijke

betekenis & definitie

Hoewel zondige verblinding de opgang van de mens naar God in feite ten zeerste bemoeilijkt, zodat zonder Gods bijzondere openbaring de glorie van God steeds weer verwisseld wordt met een afgodsbeeld, dient ook na Adams val principieel de mogelijkheid te worden erkend om met het natuurlijk verstandslicht tot een zékere kennis van God uit het geschapene te komen. Het Vaticaans Concilie sprak dit nadrukkelijk uit in aansluiting aan wat Paulus over de heidenen aan de Romeinen schreef (1 : 19 vv.).

Met deze erkenning is een groot dogmatisch belang gemoeid, omdat hierin die principiële openheid van de mens voor God wordt beleden, die onontbeerlijk is voor het zinvol geschieden der bijzondere openbaring (zie Aanknopingspunt) en die in het vraagstuk der aanpassing zulk een rol speelt (zie ook Godsdienst). Natuurlijke godskennis, zoals zij niet zonder voorlichting van het geloof maar toch volgens eigen wijsgerige methode (zie Geloof en weten) tot stand komt, is niet louter een logische afsluiting van een kundig en schoon begrippenspel, doch een aandachtig verstaan van de geschapen werkelijkheid in haar zeer werkelijke eindigheid en in haar afhankelijkheid van een totaal anders geaarde Maker, Die haar begin en haar einde is.

Zij pretendeert niet God te kennen, zoals Hij zelf is in de intimiteit van eigen leven, denken en beminnen, doch wil bescheiden slechts spreken over de Beeldhouwer, zoals die kenbaar is in het beeld, dat Hij schiep. Zomin als het levenloze stenen beeld het geheim verraden kan van het intiemste denken en streven van zijn menselijke maker, wiens begaafdheid en vaardigheid het als kunstwerk toch openbaart evengoed als diens bestaan, kan het schepsel dit doen ten opzichte van zijn Schepper, wiens bestaan, macht en wijsheid uit de schepping oplichten.

Daarom blijft er zulk een groot verschil bestaan tussen het abstracte spreken der wijsgeren en het persoonlijk bewogen spreken over God in de uitvoering van ziin van eeuwigheid verborgen heilsplan, zoals de Bijbel dat doet.Kan en moet vanuit de schepping gesproken worden over God als oorzaak (weg der oorzakelijkheid),, in wie op een of andere wijze aan rijkdom aanwezig moet zijn al wat aan het maaksel werd meegegeven, de begrippen en namen, die daarbij op God worden toegepast, behoren niettemin in eerste instantie bij de ons omringende schepselen. Zonder meer zijn zij niet op God toepasselijk, kunnen zij van Hem beter worden ontkend dan bevestigd. Wil men zijn diepgaand onderscheid van het schepsel respecteren, dan moet men al datgene ontkennen (weg der ontkenning), wat er aan typisch creatuurlijke onvolkomenheid onherroepelijk in steekt in het besef, dat God niet slechts geheel anders is van innerlijke geaardheid doch tevens oneindig veel hoger (weg der overtreffing). Hoe God al datgene is, wat de godsnamen stamelend van Hem zoeken te zeggen, blijft voor de wijsgeer een ondoorgrondelijk geheim. Daar God echter ook in de natuurlijke godskennis gekend wordt als een vrije, levende persoon, wordt hier een godsbegrip verkregen, dat aansluiting geeft op de God van Abraham, Isaak en Jakob. j. c. G.