Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

GODSBEWIJZEN

betekenis & definitie

kan men het best zien als wetenschappelijke verantwoordingen van een aanwezige niet-wetenschappelijke Godsovertuiging. Zo hebben zij ook hun plaats in de apologetiek als wetenschappelijke verantwoording van het katholiek geloof.

De mogelijkheid van zulk een wetenschappelijke verantwoording is tegenover iedere vorm van agnosticisme en in duidelijke afwijking van het Protestantisme door het Vaticaans concilie verdedigd (Denz. 1785 en 1806). Niet alle pogingen echter, het bestaan van God wetenschappelijk te bewijzen, hebben daarom dezelfde waarde en zeker vinden niet alle dezelfde waardering.

Zo is er van meet af aan critiek geweest op het zgn. „ontologische bewijs” uit Anselmus’ Proslogion, dat bij een Bonaventura, Descartes en Leibniziegerede opname vond. Zo zijn de meningen verdeeld over de waarde van het bewijs uit de geluksstreving (eudaimonologisch bewijs) en uit het plichtsbesef (geweten), terwijl bij Kant alleen het laatste behouden wordt.

En binnen een zelfde bewijs zijn er zo ook tal van varianten te vinden. Klassiek echter kan men in zekere zin noemen de „Vijf wegen”, waarlangs Thomas van Aquino in zijn Summa Theologica tot het bestaan van God komt, al treft men ook hier verschil van interpretatie bij de moderne auteurs.

Het eerste van deze bewijsvoeringen gaat uit van de verandering en leidt tot het bestaan van een onbeweeglijke Beweger; het tweede wijst een onveroorzaakte Oorzaak als bron van alle oorzakelijke kracht in de kosmos aan; het derde vraagt om God als noodzakelijk Zijnde, terwijl het vierde Hem ziet als volheid van Zijn en van Goedheid; het vijfde besluit tot Hem als Doelrichter der doelgerichte dingen. Al deze bewijzen gaan van feitelijkheid tot feitelijkheid: nl. van de feitelijkheid van het effect op aarde tot de feitelijkheid van de bron, die zelf onzichtbaar blijft.

Veel critiek van andere zijde is dogmatisch beïnvloed. Met name geldt dit van het Protestantisme, dat door zijn erfzondeleer een natuurlijke kennis van de ware God wel moet loochenen.

Als middelen om iemand, die de ene, ware God niet kent, tot kennis van die God te brengen, zijn zij wegens hun abstract karakter niet altijd even geschikt (zie Godskennis, Contingentie, Finaliteit, Geluk en Godsverlangen). j. c. G.