Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

GERECHTIGHEID

betekenis & definitie

(Gr.: dikaiosunè) is een bij uitstek bijbels woord, dat reeds veelvuldig in het

O.T. voorkwam en vooral door Paulus christelijk werd geijkt.

Betekende gerechtigheid oorspronkelijk slechts wat wij bedoelen als wij spreken van de deugd van rechtvaardigheid waardoor men ieder het zijne geeft, trouw is aan een gegeven woord, enz., in het O.T. kreeg dit woord een heel eigen kleur, omdat Gods gerechtigheid zich in zijn verbondstrouw op een heel bijzondere wijze manifesteerde als reddend, heilgevend aan zijn volk. De uitdrukking „Gods gerechtigheid” verliest dan het juridische karakter, welke het woord van huis uit had, en wordt bijna synoniem met barmhartigheid, genadig- en heilzaam-zijn. De mens, die Gods heilgevende gerechtigheid ondervindt, gaat zich geheel op de verlossende God oriënteren, poogt zijn wil te doen door het onderhouden van Gods Wet, wordt „heilig gelijk God heilig is” en heet daarom „gerechtvaardigd”. Het O.T. en ook het N.T., dat de lijn doorzet, noemen daarom de heiligen: „rechtvaardigen” (bijv. Ps. 1 : 6; Matth. 13 : 17; Luc. 1:6).

Toen met name na de ballingschap de aandacht voor de Wet steeds groter werd, werd daartegenover het inzicht in het heel bijzondere karakter van het verbond kleiner. Men trok dit uit de heilssfeer weer omlaag naar het juridische en beschouwde het als een normaal contract: vervulde men de Wet en gaf men daardoor aan God het zijne, dan moest ook God contractueel aan de mens het zijne geven. Vooral in de kringen der Farizeeërs kreeg dit inzicht vaste voet; zij vormen het pelagiaanse element in Gods gemeente van het O.T. Jesus zelf heeft deze dwaling waar Hij maar kon ontmaskerd door er voortdurend op te wijzen, dat de gerechtigheid een gave Gods is \zie Bergrede), en later was het vooral Paulus, die — sprekend in de terminologie van de Farizeeërs de eigen-gerechtigheid afwees en het genadekarakter vindiceerde. De mens, die in zonde geboren wordt, wordt gerechtvaardigd door het geloof in Christus, welk geloof geen eigen werk is, maar een gave Gods (Eph. 2:8). Gods gave is echter niet slechts een juridische verklaring waardoor men pro foro externo verder met rust gelaten wordt, zij brengt volgens de uitdrukkelijke leer van Paulus ook een echte heiliging in de begenadigde voort.

In de polemische stukken van Rom. en Gal. komt dit minder tot uiting, maar het blijkt zonneklaar in de passages waar Paulus triomfantelijk de heerlijkheden der genade bezingt en nog duidelijker in de latere, zgn. christologische brieven (Eph., Kol., Phil.). Kort en bondig formuleerde hij het op het eind van zijn leven aldus: „Maar toen de goedertierenheid en mensenliefde van God, onze Zaligmaker, zich had geopenbaard, toen heeft Hij ons verlost, niet op grond van gerechte werken, die wij hadden gedaan, doch op grond van zijn eigen barmhartigheid, door het bad van wedergeboorte en door de vernieuwing van de Heilige Geest. Overvloedig heeft Hij die over ons uitgestort door Jesus Christus, onze Verlosser, opdat wij door zijn genade gerechtvaardigd, door de hóóp erfgenamen zouden worden van het eeuwige leven' (Tit. 3 : 4-7). zie Genade. J. v. D.