Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

EXEGESE

betekenis & definitie

afgeleid van het Gr. exegeisthai, uitleggen, betekent: uitleg, verklaring. De verklaring van ieder oud of moeilijk boek kan men exegese noemen, maar langzaamaan is de term een vaststaande benaming geworden voor de verklaring van de H.

Schrift. Het Grieks kent nog een ander woord voor „verklaren”, nl. hermèneuein, waarvan hermeneutiek is afgeleid.

De verhouding tussen beide is zó, dat de hermeneutiek de grondregels en richtlijnen geeft voor de uitleg, terwijl de exegese de practische toepassing daarvan is op de verschillende Bijbelboeken. Omdat de Bijbel het boek der Kerk is en de uitleg op de allereerste plaats aan haar is toevertrouwd, is de katholieke Bijbelgeleerde aan haar leiding gehouden (zie Bijbel 2 en 3).

Hij heeft rekening te houden met haar uitspraken en richtlijnen, maar kan verder vrijuit zoeken en studeren om duistere plaatsen en moeilijke problemen tot een oplossing te brengen. In de loop der eeuwen werden er andere accenten gelegd en verschillende methoden gevolgd, zodat er echt van een geschiedenis der exegese gesproken kan worden.

Na de Alexandrijnse en Antiocheense School, waarvan de eerste sterk allegoriserend was en de tweede vooral de nadruk legde op de letterlijke, historische zin, komen wij via de grote Schriftuurverklaarders Hiëronymus en Augustinus in een tijdperk van epigonen (6de—10de eeuw), de tijd waarin de zgn. Catenae ontstaan en de Schrift sterk moraliserend wordt uitgelegd.

Met de komst van de Scholastiek wordt ook de exegese nieuw leven ingeblazen en gaat zij profiteren van de nieuwe koers der theologie. Het volle accent wordt gelegd op de letterlijke zin, de opbouw en het „logische verloop” der bijbelse geschriften, waarbij men nogal eens te gezocht te werk ging.

Voorlopers waren de Glossae (ordinariae en interlineares) en de voornaamste coryfeeën: Hugo van Saint-Cher, Albertus Magnus, Thomas van Aquino en Bonaventura.

Ook gingen de christelijke exegeten zich langzaamaan toeleggen op de studie van het Hebreeuws, waarvan men de invloed kan terugvinden in de Postilla van Nicolaus van Lyra.

De Renaissance met haar grote liefde voor de oude talen deed de studie van de oude Bijbelhandschriften en vertalingen een grote vlucht nemen (Lorenzo Valla, Erasmus, Reuchlin). De Reformatie splitste het kamp der exegese in tweeën.

Aan de ene kant staat de R.K. Kerk met Trente, op welk concilie (sessio 5 : 17 Juni 1546) de exegese een grote impuls kreeg, zó zelfs, dat de periode van 1550-1650 wel de gouden eeuw van de katholieke exegese wordt genoemd (Sixtus Senensis, Maldonatus, Estius, Cornelius a Lapide), aan de andere kant de reformatoren, wier methode niet veel afweek van die der Scholastiek, al gingen sommigen wel heel ver in de allegorische interpretatie (Coccejus).

Vanaf ca. 1650 volgt dan een periode waarin men zich vooral wierp op de geschiedenis van het ontstaan der bijbelse boeken, op de overlevering van de tekst en op de studie van alles wat de Bijbelteksten nader kan toelichten (Simon, Richard, De Rossi, J. Bengel).

De 19de eeuw bracht een massa nieuw materiaal ter tafel, dank zij de opgravingen, de ontdekking van verwante en verduidelijkende teksten en de vondsten op historisch gebied. De ongelovige exegese, geïmponeerd door deze vele gegevens en steunend op het postulaat, dat bovennatuurlijk ingrijpen onmogelijk is, ontkende de goddelijke oorsprong van de Bijbel en verwees de nodige Bijbelverhalen naar de mythe en naar de goedgelovigheid van het gewone volk, dat nu eenmaal alles klakkeloos slikt (H.

E. Paulus, M.

L. de Wette, F.

Chr.

Baur, D. F.

Strauss, E. Renan) (zie Liberale school, Godsdiensthistorische school en Eschatologische school).

Van de andere kant profiteerden zowel katholieke als gelovige protestantse exegeten van de vele vondsten en benutten ze om de verschillende bijbelse boeken beter te begrijpen en in het juiste licht te plaatsen. Wel werkt het postulaat, dat goddelijk ingrijpen door wonderen enz. onmogelijk is, nog altijd door; men vindt het min of meer verdoken bij sommige beoefenaars van de Formgeschichtliche Methode en in de poging tot Entmythologisierung van de bijbelse Openbaring (zie Bultmann). j. v. D.