(Gr., goede tijding, blijde boodschap) was voor de Grieken een woord met een plechtige klank. Een heraut komt de boodschap brengen der overwinning; dankoffers worden opgedragen, bodeloon uitgereikt.
Dit alles heet „euaggelia”. Er is iets beslissends gebeurd; nu dient het als evangelie te worden verkondigd.Wanneer de verering der Romeinse keizers opkomt, gaat men spreken van „de evangeliën, die van hem uitgaan”: een eerste evangelie is het bericht van zijn geboorte, belangrijk is ook dat van de troonsbestijging. Ook de Griekse vertaling van het O.T. greep naar het werkwoord om de grote verwachting voor het einde der tijden te vertolken, zoals zij leefde onder Gods volk: „Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van de evangelist die vrede meldt, de blijde boodschap brengt, het heil verkondigt, tot Sion zegt: Uw God gaat heersen!” (Is. 52 : 7).
Evenzo het N.T., wanneer het in de Griekse taal moet weergeven, hoe Jesus en zijn Kerk leven uit het besef, dat nu de grote tijd van het eindheil een aan vang heeft genomen. De prediking van Jesus heet Evangelie. Wij horen van „het evangelie van het koninkrijk Gods” (‘Uw God gaat heersen’!), beginnend met de oproep tot bekering (Marc. 1 : 14). Geheel dit evangelie cirkelt rondom Jesus. Hij brengt het door zijn openbarend en werkzaam woord (Matth. 11 : 5 w.), door zijn verzoenende daad. Hij is in zijn persoon hét Evangelie. Vanuit Hem trekt het Evangelie als een bevrijdende en oordelende macht de wereld door: eerst naar Israël, dan naar alle volkeren (Marc. 16 : 15 v.).
De Grieken en de keizercultus kenden vele „evangeliën”; het N.T. gebruikt het woord slechts in het enkelvoud. Tegenover de vele evangeliën van mensen, die wachten en hopen op vrede en geluk, wordt de éne waarachtige en definitieve heilsboodschap gesteld. „In Hem toch zijn alle beloften Gods: ‘Ja’” (2 Kor. i : 20). Paulus schrijft elders dan ook, dat hij zich voor het Evangelie tegenover niemand schaamt (Rom. 1 : 16); de inhoud er van is voor hem bovenal kruis en opstanding des Heren. „Gij alleen zijt de heilige, gij alleen de Heer” belijdt de Kerk in een harer oudste hymnen.
Dit Evangelie leidt daarom naar de nieuwe „wet van Christus” (Gal. 6 : 2), stelt ons onder een nieuwe Heer. Er is veel geschreven over de verhouding tussen Evangelie en Wet. Wie alles verwacht van wetten, wil bouwen op wat van buiten af gebiedend tot hem komt. Hij zal de Wet als aanklager tegen zich vinden. De Christen bouwt op het Evangelie, op God, die zich aan ons wil schenken door Jesus en in zijn Geest. Maar de gelovige overgave aan het Evangelie wordt concreet in het „onderhouden der geboden”, het geloof werkt „door de liefde” Het nieuwe zijn schept een nieuwe christelijke ethos.
De verkondiging van het heil, het kerugma, wordt daarom tevens „onderwijzing”, didachè (Matth. 28 : 18 vv.). Ons bereikt dit Evangelie — kerugma en didachè in de ruimte der Kerk door de apostolische verkondiging. „Door geen anderen immers hebben wij weet van ons heil, dan door hen, door wie het Evangelie tot ons is gekomen; want wat zij toen mondeling predikten, hebben zij daarna schriftelijk aan ons nagelaten, om de grondslag en zuil van ons geloof te worden” (Irenaeus). „Velen hebben dit beproefd” (Luc. 1 : 1); de Kerk heeft er vier herkend als door de Geest geïnspireerde neerslag der apostolische prediking: de vier Evangeliën, of liever het éne Evangelie in viervoudige vorm: het Evangelie naar Mattheüs, Marcus, Lucas en Joannes. Daarom vormt liturgisch de voorlezing van een gedeelte uit een der vier Evangeliën het Evangelie in de liturgische betekenis van het woord — het hoogtepunt van de woorddienst. De preek die volgt, bedoelt bovenal het Evangelie te commentariëren. De voorlezing zelf geschiedt niet door een lector, doch door de diaken. Het heilige Boek wordt daarbij in processie getoond, het wordt bewierookt en gekust. Van deze liturgische luister is de houding der gelovigen de weerklank. De gemeente, die nog rustig luisterend zat, verheft zich en getuigt zo op haar wijze van de komst des Heren in zijn woord. „Wij willen het Evangelie aanhoren als de presente Heer” (Augustinus).
Reeds in een beschrijving van de Zondagsdienst, zoals hij rond 150 te Rome geschiedde, horen wij van deze voorlezing uit de Evangeliën. De keuze der perikopen is naderhand sterk afhankelijk geworden van het kerkelijk jaar en van de heiligenkalender. De plaats van de voorlezing de Evangeliezijde tegenover de Epistelzijde — is thans rechts, gerekend vanuit de absis (waarin oorspronkelijk de stoel van de bisschop), met het gezicht meestal op zij gewend, d.i. naar de Noordkant, het gebied der heidenen. In deze middeleeuwse symboliek komt nog eens het besef naar voren, dat de verkondiging van het Evangelie vanuit de Kerk in de wereld geschiedt.
j. w.