Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

DUIVEL

betekenis & definitie

(Gr.: diabolos, vertaling van het Hebreeuwse sjatan, lasteraar) is de figuur die in het N.T. Satan en verder Beëlzebub, Belial, overste der wereld, god van deze eeuw (2 Kor. 4 : 4) wordt ge-noemd en daar optreedt als „de vijand”, de Boze (Matth. 6 : 13), de grote tegenstander van God (1 Petr. 5 : 8), de verzoeker en aanklager der mensen (Openb. 12 : 10).

Van de duivel, voor wie men analoge figuren in andere religies meent te kunnen noemen (Babylonië: Beldababi, de vijand, de boze demon, die de mensen aanklaagt bij de góden, en Perzië: Angramainyoe, die de mensen en de ganse goede schepping tegenwerkt), is reeds sprake in de oudere boeken van het O.T., waar hij in de kring der hemelwezens, de „Zonen van God”, voor Jahweh verschijnt, en optreedt als aanklager (Job 1-2, Zach. 3:1), David aanport tot een volkstelling (2 Kron. 21 : i vv.; vgl. 2 Sam. 24 : 1 vv.), maar nog niet beschouwd wordt als de grote tegenstander van God. In de deuterocanonieke geschriften en de literatuur tussen O.T. en N.T., treedt de Satan meer op de voorgrond.

Hij staat hier aan het hoofd van een leger van Satans, tracht de vromen verdacht te maken, martelt de verdoemden en poogt zelfs de engelen tot afval te verleiden (AEth, Hen. 40 : 6-69). Eerst op de dag van het oordeel komt een einde aan zijn heerschappij en wordt hij door Michaël, Gabriël en Raphaël in de onderste hel geworpen.

Hier vinden wij ook de opvatting, dat de duivel, oorspronkelijk een engel, wegens hoogmoed uit de hemel is gestoten (2 Hen. 29:39). De duivel is verbonden met geesten, die de mensen verleiden (Test. der XII Patriarchen), en met de demonen van de woestijn (Tob. 3:8).

Een zijner trawanten, Asmodeüs, belaagt vooral vrouwen (Tob. 3). Door de „afgunst des duivels” (Wijsh. 2 : 24) is ook de dood in de wereld gekomen.

Veel van deze gedachten vinden we terug in het N.T. Christus weerstaat de bekoringen van de duivel (Matth. 4 : 1 vv.).

Zijn optreden, het uitdrijven der demonen (zie ook Bezetenheid) betekent de triumf over de duivel en de boze geesten (Matth. 12 : 28).

De duivel, „de grote draak”, „de oude slang” is reeds uit de hemel gevallen (Luc. 10 : 18), door Michaël en zijn engelen overwonnen.

Doch hij is nog machtig en blijft zijn heerschappij op aarde uitoefenen (Openb. 12), poogt „als engel des lichts” te verleiden (2 Kor. 11 : 14), tweedracht te zaaien (Rom. 16 : 17-20), werkt in het optreden van de antichrist (1 Jo. 2 : 18, 22, 4 : 3) en achter het verraad van Judas (Luc. 22 : 3, Jo. 13 : 2). Maar als het Duizendjarig Rijk aanbreekt, dan wordt de duivel gebonden (Openb. 20 : 1 vv.) en uiteindelijk wacht hem het „eeuwig vuur”.De oude Kerk en op nog drastischer wijze het Middeleeuwse volksgeloof hadden een sterk realistisch-ruimtelijke opvatting omtrent duivel, demonen en hun inwerking op deze wereld (zie ook Exorcisme). Dergelijke concrete voorstellingen met hun sterke invloed op het verbeeldingsleven worden gevaarlijk, zodra zij het levend geloof in de overwinning van Christus gaan verdringen (zie bijv. heksen). Anderzijds ontwaakt juist in onze tijd een hernieuwd besef, dat in het kwaad, dat onze wereld en ons zelf zo ontstellend beïnvloedt, ergens een bovenmenselijke stuwkracht doet onderkennen. De Christen ziet dan achter deze demonische krachten de persoon van de boze geest, die ons in het verderf wil storten doch wiens macht reeds nu door Christus gebonden werd (zie Engelen). G.S./J.W.