Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

DUITSLAND

betekenis & definitie

Midden-Europees land, bestaande uit de door de Westerse mogendheden gesteunde Bondsrepubliek Duitsland en de op Russische leest geschoeide Oost-Duitse Democratische Republiek, telt (1954) in totaal 72 millioen inwoners. Staatkundig vormt Duitsland twee gescheiden gebieden.

In West-Duitsland (54 millioen inw.) staat aan het hoofd een Bondspresident met een regering van Bondskanselier en Bondsministers (zetel te Bonn). De Bondsraad bestaat uit leden van de landsregeringen.

De politieke constellatie telt in hoofdzaak twee grote partijen, die der sociaaldemocraten, de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (S.P.D.) ende Christlich Demokratische Union (C.D.U.), sinds 1949 de regeringspartij. De leider van deze partij is dr.

Konrad Adenauer, die vóór 1933 deelnam aan de leiding van het Centrum, de politieke organisatie der Katholieken. Na de capitulatie van Duitsland nam hij met anderen het initiatief tot de oprichting van de Christlich Demokratische Union, waarin Katholieken en Protestanten samenwerken.

De Oost-Duitse Democratische Republiek (18 millioen inw.) heeft haar regeringszetel in Oost-Berlijn (Pankow). Het voornaamste regeringsorgaan is een door het volk gekozen Volkskamer.

Aan het hoofd van de staat staat een president. Groot-Berlijn en het Saargebied vormen afzonderlijke gebieden, waarover de bovengenoemde regeringen geen zeggenschap hebben.

GODSDIENSTIGE STRUCTUUR.

Sedert de Reformatie is Duitsland verdeeld tussen de beide grote christelijke belijdenissen.

Terwijl Zuid-Duitsland (Beieren, Baden, Zuid-Württemberg) en het Rijnland overwegend katholiek bleven, werden het Noorden, Midden en Oosten op kleine katholieke enclaves en het vroeger tot Oostenrijk behorende Silezië na uitgesproken Lutherse gebieden, overeenkomstig het princiep: cuius regio, eius religio. Tot in de jongste tijd had zich de in godsdienstig opzicht homogene structuur der afzonderlijke gebieden gehandhaafd.

Zij werd wel door de sinds het midden der vorige eeuw als gevolg van de grote migratie ontstane bevolkingsverschuivingen wat minder scherp omlijnd, zonder dat nochtans de suprematie van een der beide grote belijdenissen verloren ging. Een nieuwe, totaal onvoorziene verschuiving in de godsdienstige structuur van Duitsland trad na Wereldoorlog II op door de stroom van verplaatste personen en vluchtelingen.

Een groot aantal van hen kwam in gebieden waar hun geloofsgenoten tot dusverre slechts een uiterst geringe minderheid vormden. Zo zijn er bijv. meer dan een half millioen katholieke vluchtelingen in het sterk overwegend protestantse Noord-Duitsland verspreid, terwijl in het katholieke Beieren ongeveer een even groot aantal protestantse vluchtelingen gevestigd werd.

In de Sowjet-zone is door het binnenstromen van ca. D/i millioen katholieke vluchtelingen het katholieke bevolkingsdeel van 6,2 pct. (in 1939) tot 12,2 pct. (bij de laatste volkstelling in 1946) toegenomen.

Plet aantal van in diaspora levende Katholieken en Protestanten is aanzienlijk gestegen, met het gevolg, dat de Kerken voor tal van nieuwe taken — zowel van organisatorische aard als op het gebied van de zielzorg zijn komen te staan. De vermenging van de beide godsdienstige gezindten zet zich nog steeds voort.KERKELIJKE SITUATIE SINDS 1945. De ineenstorting van het Duitse Rijk in 1945 heeft ook op andere wijze voor het kerkelijke leven grote betekenis gehad. Met het einde van de oorlog eindigde ook een tijdperk van latente kerkstrijd; de vrijheid van de godsdienstige en kerkelijke activiteit werd hersteld. Artikel 4 van de grondwet voor de Bondsrepubliek Duitsland garandeert de ongestoorde godsdienstuitoefening en de vrijheid van godsdienstige belijdenis. De grondwet van de Duitse Democratische Republiek bepaalt in artikel 41 eveneens, dat iedere burger volledige godsdienst- en gewetensvrijheid geniet en dat de ongestoorde uitoefening van de godsdienst onder staatsbescherming staat. Het valt echter niet te ontkennen dat men in de D.D.R. in de hoogste staats- en politieke leringen er op uit is, de activiteit der Kerken tot de godsdienst in engere zin te beperken en het geestelijk fundament van de kerkelijke werkzaamheid steeds meer te ondergraven door hét' propageren van het dialectisch materialisme.

Inwoners Kath. in pct. Prot. in pct. Andere Kerkgen. in pct. Onkerkelijken in pct.

West-Duitse Bondsrepubliek 54 millioen 45-2 51.2 0,1 3.5 Oost-Duitse Democratische Republiek 18 millioen 12,2 82,1 0,1 5.6 Duitsland 72 millioen 37 58,9 0,1 4 zijds verliep de kerkstrijd binnen de Evangelische Kerk als een strijd tussen de „Deutsche Christen”, die de officiële Rijkskerk (de Deutsche Evangelische Kirche) beheersten, en de „Belijdende Kerk” (Bekennende Kirche), die de nationaal-socialistische ideologie niet volgde. Onder invloed o.a. van K. Barth kwam deze laatste groep tot een omlijnde theologische belijdenis, met name tijdens de synode van Barmen (1934), waar de zgn. Barmerthesen werden opgesteld. Na Wereldoorlog II kon de splitsing weer opgeheven worden. Neemt men het juridische lidmaatschap van een Kerk als maatstaf dan is de onkerkelijkheid in Duitsland gering. Het is echter typerend voor Duitsland dat vele mensen die geen enkele binding met een Kerk meer hebben, niettemin lid blijven en hun kerkelijke belasting betalen.

Het percentage van de praktizerende Katholieken is overigens in vergelijking met de periode tussen de beide wereldoorlogen iets teruggelopen. Volgens statistieken uit 1953 waren er in dat jaar op het totale aantal Katholieken van de Bondsrepubliek 47,5 pct. geregelde kerkgangers en 34,4 pct. paschanten. In de Sowjet-zone liggen deze cijfers belangrijk lager; het percentage der geregelde kerkgangers bedroeg daar in 1953 nl. slechts 29, dat der paschanten 37,2. Over het algemeen is het aantal praktizerende Katholieken in de grote steden en in de gebieden der katholieke diaspora het geringst. Dit geldt met name voor de diocesen Breslau, Berlijn en Meissen, die uitsluitend uit diasporagebieden bestaan.

DE ORGANISATIE DER KATHOLIEKE KERK Duitsland (naar zijn vooroorlogse grenzen) is verdeeld in 6 kerkprovincies en 23 aartsbisdommen en bisdommen.

De Amerikaanse bisschop mgr. A. J. Muench werd in 1946 benoemd tot apostolisch visitator in Duitsland en is sedert 1951 apostolisch nuntius. De Bondsrepubliek Duitsland heeft een ambassadeur bij de H. Stoel geaccrediteerd.

De bisschoppen der Duitse kerkprovincies komen sinds 1867 jaarlijks te Fulda samen voor een bisschoppenconferentie. Algemene vergaderingen van de Katholieken van Duitsland worden onder de benaming „Katholikentage” sedert 1848 zoveel mogelijk jaarlijks gehouden. Daarnaast vinden ook „Katholikentage” plaats in de afzonderlijke diocesen en landen. De organisatie er van berust bij het „Zentralkomitee der deutschen Katholiken”, dat het samenbundelend orgaan is van de in het lekenapostolaat werkzame krachten. Het is verder belast met de coördinatie van de werkzaamheden der bij haar aangesloten zelfstandige organisaties en vertegenwoordigt de Duitse Katholieken in binnen- en buitenland. Het Zentralkomitee kan ook als toporgaan van de Katholieke Actie in West-Duitsland worden beschouwd.

Van de zeer talrijke kerkelijke organisaties en verenigingen noemen wij o.a. de Bonifatiusvereniging, de Winfried-Bund (bekeringswerk), de Una-Sancta-beweging (het godsdienstig gesprek), het Duitse „Caritasverband” (sociaal werk). DE EVANGELISCHE KERK. In de tijd van de Reformatie ontstonden, volgens het beginsel cuius regio, eius religio, de verschillende Lutherse Landskerken, die tot op heden het protestants kerkelijk beeld in Duitsland hebben bepaald. Reeds onder koning Frederik Willem III van Pruisen (1797-1840), die in 1817 Lutheranen en Gereformeerden in één kerkverband samenbracht, de zgn. Union (Unierte Kirche), maar vooral na de éénwording van het Duitse Rijk in 1870 ontwikkelde zich een streven naar meer eenheid. In 1918 kwamen de landskerken, waarin de invloed van de burgerlijke overheid steeds zeer groot geweest is, los van de staat te staan. In 1922 volgde de stichting van de Deutsche Evangelische Kirchenbund.

Met de opkomst van het nationaal-socialisme ontstond een met deze ideologie sympathiserende kerkelijke beweging onder de naam Deutsche Christen. Hierdoor werd de kiem gelegd van de Duitse kerkstrijd, welke na het aan de macht komen van Hitler in 1933 ontstond. Deze kerkstrijd was deels naar buiten gericht als een strijd over de grenzen van de staatsmacht tegenover de Kerk. De Evangelische Kirche in Deutschland (E.K.i.D. of E.K.D.), trad in de plaats van de Deutsche Evangelische Kirche en de stellingen van de Belijdende Kerk als bindend aannam. De E.K.D. die in 1948 haar definitieve vorm kreeg, is een Bond van Kerken waarbij 28 landskerken zijn aangesloten, waarvan 13 Luthers, 13 geünieerd en 2 gereformeerd. Zij omvat 40 millioen leden, van wie 7/8 Luthers.

Van de 13 Lutherse landskerken hebben zich 10 in 1948 tot de Vereinigte Evangelisch-Lutherische Kirche Deutschlands (V.E.L.K.D.) aaneengesloten. De Gereformeerden kennen als overkoepend orgaan een Reformierter Bund. De V.E.L.K.D. en de Reformierter Bund zijn beide aangesloten bij de E.K.D. De betekenis van de niet bij de E.K.D. aangesloten zgn. Vrije Kerken (verenigd in de Vereinigung Evangelischer Freikirchen in Deutschland; aantal lidmaten ca. 500 000) is niet zeer groot. De E.K.D. houdt meestal jaarlijks op de Katholikentage gelijkende „Kirchentage”, waar Protestanten uit West- en Oost-Duitsland bijeenkomen.

De verhouding tussen Lutheranen en Katholieken in Duitsland kan in de naoorlogse tijd worden gekenmerkt als een loyaal naast elkander leven, in vele opzichten ook als een mét elkander leven. Van beide zijden streeft men er in vele opzichten naar datgene wat verbindt sterker te beklemtonen en te bevorderen dan hetgeen scheidt. Beide Kerken zien zich voor de noodzaak geplaatst, een voortschrijdende onkerkelijkheid en vervreemding van de beginselen der christelijke levenshouding in het openbare en het particuliere leven effectief tegen te gaan.

w. MS.