Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

BOETE

betekenis & definitie

Het begrip boete staat, bijbels gesproken, in nauw verband met de bekering, waarmee het in de vertalingen soms verwisseld wordt. Strikt genomen bestaat de boete in handelingen waardoor men te kennen geeft met de vroegere levenswijze gebroken te hebben en God genadig wil stemmen.

De in het O.T. meest bekende boetepraktijk is het vasten, dat niet zelden gepaard ging met wenen en klagen, het aantrekken van een treurgewaad, het neerzitten in as of het zich daarmee bestrooien. Ook uitte men zich in schuldbekentenissen, individueel en op de voor het gehele volk uitgeschreven boetedagen.

Het Boek der Psalmen heeft ons enige aangrijpende uitingen van boetvaardigheid bewaard (Ps. 32, 38, 51, 130, 143). Voor zover de boete uitwendig gemanifesteerd werd, liep zij voortdurend gevaar los te raken van de inwendige gezindheid waardoor zij gedragen moest worden.

Tegen dit gevaar keerde zich de profetische prediking, die van de mens een oprecht gemeende, innerlijke omkeer of bekering eiste. De neerslag van deze prediking in het O.T. wijst uit, dat vooral de oudere profeten niet zozeer hun hoop vestigden op de weerspannige generatie van hun dagen als wel op een ingrijpen van Jahweh in een verwijderde toekomst.

In de eeuwen na de ballingschap werd de bekering steeds meer aan de Wet georiënteerd. Niet dat hiermee de rechtstreekse verhouding tot God kwam te vervallen, maar wel werden bekering en boete beperkt tot afzonderlijke overtredingen in een overigens op God geordend leven en werd de zonde minder diep ervaren.

Het zondebewustzijn, dat Joannes de Doper en Jesus bij de godsdienstige leiders van het joodse volk aantrofïen, vertoonde het kenmerk van godsdienstig verval: aandacht voor uiterlijkheden en gemis aan bezinning op de innerlijke toewending naar God. Joannes de Doper wekt de profetische prediking van totale innerlijke omkeer weer tot leven en verbindt daarmee een doopsel van boetvaardigheid, waarbij men zijn zonden openlijk belijdt.

Jesus neemt de oproep tot bekering van Joannes over en voert haar tot de uiterste consequenties.

De bekering neemt bij Hem de vorm aan van een voor altijd geldende beslissing die beslag legt op het hele leven; in de Bergrede en in de oproep Hem te volgen vraagt Hij het uiterste aan zelfverloochening in de dienst van God en de naaste.

De brieven van de apostelen verbinden de bekering met het zich overgeven aan God door het geloof in Christus, die door zijn heilswerk de mens van de dood heeft overgebracht tot een leven dat zich moet kenmerken door de strijd tegen de zondige begeerten van de oude mens en het dienen van de naaste. Overal in het N.T. wijken de specifieke boetepraktijken voor de centrale eis van zelfverloochening (2 ook Ascese, Versterving).

A. H.