heet de Engelse Staatskerk (ook Established Church, Church of England of Episcopal Church genoemd) naar de oude naam: Ecclesia Anglicana.
ORGANISATIE EN KARAKTER. De Anglicaanse Kerk, die ongeveer de helft der bevolking van Groot-Brittannië omvat (Wales is sedert 1919 zelfstandig), met ruim 18 000 geestelijken, heeft twee aartsbisschoppen (van Canterbury en York, met een zeker primaat voor de eerste) en 43 bisschoppen. Een bisdom is onderverdeeld in archdeaconries. Aan het hoofd van een kathedrale kerk staat een dean met 4 of 5 canons (kanunniken), terwijl in een parochie een geestelijke met hulpgeestelijke en kapelaans de leiding heeft. De bisschoppen worden formeel door de kapittels benoemd, practisch echter door de koning, daar deze verlof tot de benoeming verleent en tevens een geestelijke ter benoeming aanwijst. Ook voor tal van andere benoemingen geldt dit patronaat van de Kroon.
Voor de in rangorde daarop volgende functie benoemen de bisschoppen of de kapittels. De aartsbisschoppen en 24 der bisschoppen hebben volgens anciënniteit van hun wijding zitting in het Hogerhuis. Het nauwe verband tussen Kerk en Staat blijkt ook hieruit, dat alle kerkelijke wetten sedert Hendrik VIII door het Parlement moeten worden goedgekeurd. Overigens wordt de Kerk in geestelijke zaken bestuurd door de beide (reeds van 1295 daterende) Convocations van Canterbury en York (sedert de 16de eeuw elk met een Hoger- en een Lagerhuis). Belangrijk zijn verder: de sinds 1867 om de 10 jaar vergaderende Lambeth-conferentie, waarop de Anglicaanse bisschoppen van de ganse wereld bijeenkomen (geen wetgevend, wel echter groot geestelijk gezag), en ook de Church Assembly, ingesteld bij de Enabling Act van 1919 en bestaande uit drie huizen: bisschoppen, leden der Convocations en leken; zij bezit wetgevende macht, doch valt onder het veto van het Parlement. De geprivilegieerde positie van de Anglicaanse Kerk als Staatskerk is na de Tolerantion Bill van 1689 geleidelijk afgebrokkeld.
De Test Act van 1673 werd in 1828 afgeschaft, sinds 1868 behoeven Dissenters niet langer belasting aan de Staatskerk te betalen en in 1871 werden zij ook aan de universiteiten van Oxford en Cambridge met de leden der Staatskerk gelijkgesteld. Voor de werken van naastenliefde maakt de Low Church vooral gebruik van diaconessen; in de kringen van de High Church bestaan kloosterorden van vrouwen (meer dan 60 congregaties), maar ook van mannen, die zich wijden aan het contemplatieve leven en aan werken van barmhartigheid. In menig opzicht vertoont de Anglicaanse Kerk dus een geheel eigen karakter. Zij is nauw verbonden met de natie en haar tradities, vertoont een sterk conservatieve tendenz, hecht aan vaste liturgische vormen en gebruiken en bovenal aan het allen samenbindende Book of Common Prayer (ook boek van devotie voor het gezin), minder aan de dogmatische precisie in de belijdenis (grote betekenis wordt echter toegekend aan de oecumenische symbolen en de Vaders der Oude Kerk, de „godly and ancient Fathers”). Het episcopale stelsel met de apostolische successie heeft voor haar fundamentele waarde. Haar vroomheid is te karakteriseren als evangelisch-bijbels Christendom met een Erasmiaanse, humanistische inslag.
Zij wil protestants én katholiek zijn en aldus de via media vertegenwoordigen, een apart type met een uitgesproken ideaal voor comprehensiveness, een tegengestelde richtingen omvattende openheid, waardoor zij van meet af een centrale plaats in de oecumenische beweging heeft ingenomen. Men vindt de Anglicaanse Kerk niet alleen in Engeland, maar ook in Noord-Ierland en Schotland. Ook in de Dominions en de koloniën bestaan Anglicaanse Kerken met de 39 artikelen als belijdenis. Buiten Engeland zijn deze echter onafhankelijk van de staat. GESCHIEDENIS. Politieke emancipatie van Rome was het eerste motief voor haar ontstaan: om te kunnen hertrouwen met zijn hofdame Anna Boleyn wenste koning Hendrik VIII de ontbinding van zijn huwelijk met Catharina van Aragon.
Toen de paus zijn medewerking daartoe weigerde, werd in 1534 een zelfstandige Engelse Kerk gesticht. Bij de Act of Supremacy van 3 November erkende het Parlement de koning als „Supreme Head in earth, immediately under God, of the Church of England”, echter met de restrictie „voor zover het gebod van Christus dit toelaat”. De koning verkreeg daarmede diep ingrijpende rechten inzake bestuur en beheer der Kerk. Hendrik VIII was echter geenszins hervormd in de leer: hij bleef zich verzetten tegen lutherse invloeden van het vasteland, gelijk te verwachten was van de man, die de zeven sacramenten tegen Luther had verdedigd en daarvoor van de paus zelfs de titel „verdediger des geloofs” (defensor fidei) had ontvangen. De situatie veranderde geheel onder Eduard VI (1547-1553). Tijdens zijn protestants georiënteerde regering vonden vele protestantse vluchtelingen een toevlucht in Engeland (o.a.
A Lasco, Utenhove, Micron, Bucer, John Knox en Petrus Martyr Vermigli) en ontstonden zelfs gemeenten van buitenlandse Protestanten, gelijk de Nederlandse gemeente, sedert 1550 met een eigen kerk in Austin Friars. Hun komst betekende een versterking van de calvinistische invloed. In 1549 verscheen het voor Engeland zo uitermate belangrijke, in de landstaal gestelde Book of Common Prayer, de liturgie der Anglicaanse Kerk, met lutherse Avondmaalsopvatting en aansluiting bij oude Engelse liturgieën. In dit jaar verschenen ook de 42 artikelen, de geloofsbelijdenis, die een vroegreformatorische opvatting inzake rechtvaardiging, goede werken en vrije wil voorstaat, een calvinistische inslag vertoont, met name in de Avondmaalsleer en met stelligheid vagevuur, heiligen- en reliquieënverering en aflaten verwerpt. De beelden in de kerken werden verwijderd. Wel betekende de regering van Maria de Katholieke (1553-1558), gehuwd met Philips II, een tijdelijk herstel van het Rooms-Katholicisme (bij de vervolgingen stierf o.a.
Cranmer), doch onder Elizabeth namen de zaken opnieuw een keer en werd de Engelse Staatskerk voorgoed ingevoerd (de Settlement of the Established Church). Door de Uniformity Bill van 1559 werd ook het Book of Common Prayer, in 1552 nog herzien, hersteld, waarbij de katholieke tendenzen: het Avondmaal onder één gedaante, het aanroepen van heiligen en het kruisteken werden verworpen, daarentegen vaste liturgische gebeden en ook kerkelijke gewaden werden aanvaard. Ook het koninklijk gezag over de Kerk werd hersteld (de koning „Supreme Governor"), het strekte zich echter niet uit tot de leer.
Toen wegens weigering van de eed op de Suprematie van de 16 bisschoppen slechts één over bleef, werd Matthew Parker gewijd tot aartsbisschop van Canterbury (de Katholieke Kerk beschouwt deze wijding blijkens de bul „Apostolicae Curae” van Leo XIII in 1896 als ongeldig, terwijl de Anglicaanse Kerk ze juist opvat als een legitieme voortzetting in de apostolische successie). De 39 artikelen, een herziening van de 42 artikelen, aangenomen in 1563 en nog eens herzien in 1571, met lutherse rechtvaardigingsleer, calvinistische Avondmaalsopvatting en een Arminiaanse zienswijze inzake de praedestinatie, vormen voortaan de officiële belijdenis der Anglicaanse Kerk. Verzet tegen deze sterk bemiddelende belijdenis ontstond reeds tijdens de regering van Elizabeth van de zijde der Puriteinen (zo genoemd sinds 1565), die niets wilden weten van onschriftuurlijke riten en gewaden, en pleitten voor zuiverheid (purity) in liturgie, leer en kerkorde. Onder Elizabeth hadden deze Puriteinen het dikwijls zwaar te verduren. In 1583 stichtte de koningin zelfs een gerechtshof voor de bestraffing van nonconformisten (Dissenters). Tot deze laatsten behoorden ook de met de Puriteinen nauw verwante Presbyterianen, die zich tegen het episcopale stelsel keerden en zich in 1646 rondom een eigen belijdenis verenigden.
Daarnaast dienen uit iets latere tijd de uit het Puritanisme voortgekomen Congregationalisten of Independenten te worden genoemd, die behalve voor zuiverheid in liturgie en kerkorde opkwamen voor de zelfstandigheid der onafhankelijke gemeenten (congregations), het onderscheid tussen clerus en leken geheel verwierpen en een gemeente van heiligen begeerden. Onder Cromwell kregen deze Independenten een grote betekenis en gedurende de periode van de Commonwealth hadden de Dissenters van verschillende schakeringen de overhand. Onder Karel II (1660-1685) werd echter de Staatskerk in 1662 hersteld en in 1673 bepaalde [de Test-Act uitdrukkelijk, dat men voor het bekleden van een openbaar ambt communicant van de Staatskerk moest zijn. Zowel Katholieken als Dissenters waren hiermede uitgesloten. Van 1685-1688 regeerde nogmaals een katholieke koning, Jacobus II. De ,,Glorious Revolution” bracht echter het herstel van het Protestantisme: onder Willem III, de stadhouder van Holland, en zijn gemalin Maria, de dochter van Jacobus (1689-1702) kwam de Tolerantion-Bill (1689) tot stand, waardoor de protestantse Dissenters godsdienstige en staatkundige vrijheid verkregen.
Na een periode van religieuze en zedelijke inzinking kwam het in 1739 tot een krachtige opwekking door het Methodisme, dat wees op de noodzaak van bekering, wedergeboorte, persoonlijk geloof en een geheiligd leven van wereldverzaking. Het werkte aanvankelijk binnen de Anglicaanse Kerk, weldra echter daarbuiten als een zelfstandige, zeer invloedrijke, met name in de Verenigde Staten allengs millioenen omvattende Dissenters Kerk (hoofdfiguren: John Wesley en George Whitefield).
Binnen de grenzen der Anglicaanse kerk kan men vier groepen onderscheiden: vooreerst die der hoogkerkelijken (High Church Party). Deze ontstond reeds omstreeks 1610 met William Laud, sedert 1633 aartsbisschop van Canterbury, als leider. Karakteristiek zijn: het vasthouden aan het nauwe verband tussen Kerk en Staat (sterke interesse voorpolitiek), zwaar accent op de ritus der oude liturgie met katholiserende opvatting der sacramenten (praesentia realis), de episcopale kerkorde met apostolische successie en een gereserveerde houding tegenover de Dissenters. De hoge clerus en ook de hoge adel behoren doorgaans tot deze partij (in de tijd van Whigs en Tories behoorden de laatsten tot de High Church). Na een tijd van inzinking en verstarring (ca. 1775-1830) betekende de Oxford Movement voor deze groep een krachtig réveil. Deze beweging vormde een reactie tegen de wassende invloed der Evangelicals, van wie men geleidelijk ontbinding der Staatskerk duchtte, en streefde naar nauwe aansluiting bij het middeleeuwse Katholicisme.
Het Anglo-Katholicisme is hieruit voortgekomen: het neigt sterk naar de Katholieke Kerk: sommigen zijn zelfs bereid het primaat van Petrus en de onfeilbaarheid van de paus te erkennen. De stimulans voor herziening van het Book of Common Prayer, door de Kerk aanvaard, maar in 1927 en 1928 door het Lagerhuis verworpen (de aloude leuze: „no popery” weerklonk opnieuw), ging van deze beweging uit, alsmede de zgn. Mechelse besprekingen (1921-1926) tussen Lord Halifax en kardinaal Mercier, die overigens tot geen resultaat leidden, (zie Mechelen.)
Tegenover de partij der hoogkerkelijken staat die der laagkerkelijken, de Low Church, ook Evangelicals genoemd. Zij accentueren in de leer het protestantse, met name het calvinistische, leggen sterke nadruk op persoonlijke vroomheid, practische arbeid van zending, christelijke barmhartigheid, bijbelverspreiding en zijn bereid om in dit laatste met de Dissenters samen te werken. In tegenstelling tot de High Church en de Low Church is de Broad Church (ook Modernists) in zekere zin eerder een stroming dan een partij.
Deze beweging, daterend van ca. 1830, streeft naar vernieuwing en modernisering van de theologie (wenst o.a. historisch-critisch onderzoek van de Bijbel) en is verder gekenmerkt door haar krachtige sociale activiteit. Zij heeft haar aanhang vooral onder intellectuelen. Tenslotte onderscheidt men de Moderates, de Gematigden (ook No Party Men), die buiten de partijen willen staan en naar vrede tussen de groepen streven. Vele bisschoppen rekenen zich tot deze „richting”. G. S.