noemt men de woorden waarmee men iemand begroet of aanspreekt. Zijn vele van onze benamingen en eigennamen, in tegenstelling tot de Oudheid, onpersoonlijk geworden, zodat iemands voor- of achternaam zelden nog iets zegt over zijn wezen, met onze titels is het gunstiger gesteld.
Als wij een saeculier-priester of een priesterreligieus aanspreken met: Vader, Vater, Father, Padre, Monsieur l’Abbé (Abba), en de paus aanspreken met: Heilige Vader, dan getuigen wij daarmee tevens van hun geestelijk vaderschap. Hetzelfde geldt van de aanspreektitels: Pastoor, Pfarrer, Pasteur, Kapelaan enz., waarin vooral het herdersambt en het bedienaar zijn van een parochie of kerk naar voren komen, terwijl in titels als: Dom, Dominee, Don, Eerwaarde enz. meer onze eerbied en onderdanigheid ten opzichte van het geestelijk gezag liggen uitgedrukt (Dominus = Heer).
Een kardinaal wordt aangesproken met Eminentie en een bisschop met Excellentie, omdat hun ambt hun een uitstekende (Lat. eminens) en uitblinkende (Lat. excellens) plaats geeft in de Kerk.