Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

AANPASSING

betekenis & definitie

duidt in de theologische zin van het woord op een doorgeven van de christelijke leer en een inrichting van de daarmee corresponderende levenswijze op zulk een manier, dat daarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de eigen aard en omstandigheden van de betreffende mensen. De kwestie der aanpassing wordt vooral gesteld in verband met de missie, waarbij men voor aanpassing vaak de term accommodatie gebruikt.

Zij veronderstelt hier in de eerste plaats dat men datgene wat het te missioneren volk bezit aan eigen cultuur, politieke en maatschappelijke instellingen, gewoonten en practijken, taal en denkwijzen, artistieke en godsdienstige uitingen respecteert voor zover het met het Christendom verenigbaar is en benut voor zover het voor de uitwerking van de geloofsinhoud of de inrichting van het christelijke leven bruikbaar is. Veelal zal vooral dit laatste niet mogelijk zijn zonder modificaties, doch dan is het zaak door een welwillend onderzoek, dat graag zoveel mogelijk van het eigen karakter bewaart, na te gaan in hoeverre het eigene vatbaar is voor de instorting van een christelijke geest en inhoud.

Vervolgens vraagt de aanpassing dat de missionaris er zorgvuldig voor waakt niets van de eigen cultuur op te dringen wat niet tot het Christendom als zodanig behoort. Bovendien gaat de aanpassing van de veronderstelling uit dat in de uitwerking van de geloofsinhoud en de wijze van christelijk leven, die de missionaris van zijn eigen milieu meebrengt, veel voorhanden is dat ofwel geen noodzakelijke vormgeving is ofwel niet voor onmiddellijke doorgave vatbaar.

Daarom zal hij er naar streven de geloofsverkondiging in een aangepaste vorm te kleden (taal, denkwijze), de anderen slechts geleidelijk deelachtig te maken aan de inhoud van het eigen uitgewerkt geloofsbezit door, zich aansluitend bij hun eigen denkwijze en reacties op het geloof, aan te sturen op een eigen doordenken van de Openbaringsgegevens; de belevingsvormen van het geloof zal men niet zonder meer overplanten doch aanpassen aan omstandigheden, gewoonten, mentaliteit en behoeften (kerkelijke wetgeving, liturgie, devoties, kerkelijke kunst). Het werkelijk ingroeien zal juist moeten gebeuren door benutten van het eigene waarvan reeds sprake was.

Omdat dit eigene één gesloten beschavingsgeheel vormt, noemt men opneming van dit autochthone ook wel acculturatie.De grenzen der aanpassing worden getrokken door de inhoud van Gods Openbaring en de christelijke zedenwet. Deze mogen niet worden aangetast en zelfs niet in gevaar gebracht. Bovendien behoort zij steeds te gebeuren in een practische erkenning en benutting van het door God over de Kerk gestelde gezag.

De methode der aanpassing ziet men reeds bij Christus en de apostelen en zij werd in de loop der geschiedenis vaak ingescherpt door de pausen (Gregorius de Grote bij Augustinus, de apostel van Engeland; in de laatste tijd Benedictus XV en Pius XI). Sinds de late Middeleeuwen schoot men vaak in aanpassing te kort. Men kan overigens gemakkelijk van mening verschillen over hetgeen nog aanvaardbare aanpassing is. Op dit gebied is de zgn. riten- of accommodatiestrijd bekend. Hij ontbrandde eerst in China in de 17de eeuw, toen de Jezuïeten, voorgegaan door pater Ricci, verschillende gebruiken der Chinezen goedkeurden of overnamen (verering van voorouders en Confucius, de keuze van de Godsnaam, het bewenen der doden) en sommige kerkelijke voorschriften en riten niet urgeerden. De door de tegenstanders uitgelokte uitspraken van Rome waren meest ongunstig voor de opvatting der Jezuïeten.

Eerst een decreet van de Propagandacongregatie van 1939 bracht hierin verandering. Ook Voor-Indië kende in de 17de eeuw een dergelijke strijd naar aanleiding van de aanpassing aan de Malabarse gebruiken door pater Roberto de Nobili S.J.

Vooral op grond van de moderne historische zin van de ene kant en de snelle historische ontwikkeling der laatste eeuw van de andere kant wordt de laatste tijd ook veelvuldig gepleit en gewerkt voor een aanpassing van het christelijke leven en de uitwerking van de geloofsinhoud in milieu’s waar de Kerk reeds lang gevestigd is. Men spreekt over aanpassing in de zielzorg, in de wijze waarop het kerkelijke gezag zijn leiding geeft in christelijke zeden, gewoonten, practijken en devoties en vooral ook in de theologie. Men is van mening dat meer rekening gehouden moet worden met de veranderde mentaliteit en behoeften en met name met moderne psychologische inzichten. Op het gebied der theologie vraagt men om aanpassing aan de taal, methoden, problemen en inzichten van de moderne wijsbegeerte en wetenschap, en, wat de moraal betreft, om een bezinning op hetgeen in het gangbare vervlochten is met voorbije middeleeuwse omstandigheden. De uitspraken van het kerkelijk gezag erkennen van de ene kant de rechtmatigheid van een gezonde aanpassing, doch wijzen van de andere kant vooral op overdrijvingen en op de noodzakelijke voorzichtigheid om kostbare verworvenheden niet verloren te laten gaan en niet van de rechte weg af te dwalen. Vooral op liturgisch gebied zijn verschillende beslissingen gevallen die aantonen hoe het kerkelijke gezag een gezonde aanpassing wil bevorderen (Paasvigilie, ruimer gebruik van de volkstaal, Eucharistisch vasten).

A. V. R.