Jules Grandgagnage

Schrijver op Ensie

Gepubliceerd op 05-10-2020

Schilderkunst van de 20e eeuw

betekenis & definitie

De kunst van de 20e eeuw is bijzonder pluriform. Het beeld dat met name de beeldende kunsten opleveren vanaf het laatste kwart van de 19e eeuw is zeer gedifferentieerd. De naam moderne kunst duidt een periode in de kunstgeschiedenis aan die werd geïnitieerd door de Fransman Édouard Manet en de impressionistische schilders in de jaren 1870 en waaraan een einde kwam met de geboorte van popart midden jaren 1950. Het belangrijkste kenmerk van moderne kunst is de breuk met het realisme van de figuratieve klassieke kunst. Hedendaagse kunst vanaf de jaren 1960 levert een veel diverser beeld op.

Terugkijkend vanuit onze tijd kunnen we zeggen dat een aantal stijlen ontstonden, vaak als reactie op elkaar, die de kunst op een opwindende manier vernieuwden. Zo was er grote nadruk op experimenten met nieuwe materialen en het abrupt inslaan van nieuwe wegen waardoor nieuwe vormentalen ontstonden. Deze veranderingen werden ook ingegeven door een achterliggende filosofie en levenshouding. Kunstenaars begonnen zich bijvoorbeeld actiever met politiek en sociale ideeën bezig te houden en zochten uitdrukking van deze ideeën in hun kunst. Waar veel kunstenaars van het laatste kwart van de 19e eeuw en begin 20e eeuw van doordrongen waren, was het besef dat er een nieuw tijdperk was aangebroken. Vooral de periode tussen de Frans-Duitse oorlog van 1870-1872 en de Eerste Wereldoorlog maakte volgens de historicus Jan Romein het breukvlak van twee eeuwen.

In het algemeen kan gesteld worden dat de avant-garde van de eerste helft van de 20e-eeuwse kunst zich afzette tegen de maatschappelijke geïsoleerdheid en het 'lart pour l'art (kunst om de kunst) principe van de 19e-eeuwse kunst vanaf ca. 1850. Avant-garde wilde kunst terug een functie geven in de maatschappij. Getuige daarvan zijn de talrijke 'manifesten' die met nieuwe bewegingen gepaard gingen. De kunstenaar verzette zich tegen vervreemding. Zo wilden de futuristen bijvoorbeeld kunst die paste bij het geïndustrialiseerde tijdperk.

Bloeiperiode van de belangrijke stromingen en stijlen:
1880 - 1906: Neo-impressionisme of pointillisme
1890 - 1910: Art Nouveau
1880 - 1910: Symbolisme
1880 - 1925: Jugendstil
1905 - 1910: Fauvisme
1905 - 1940: Expressionisme
1907 - 1914: Kubisme
1909 - 1920: Futurisme
1915: Dadaïsme
1917 - 1931: Constructivisme
1919 - 1933: Bauhaus
1920 - 1945: Surrealisme
1945 - 1965: Cobra
1946 - 1960: Abstract expressionisme
1950-1960: Kinetische kunst
1960: Conceptuele kunst
1960: Popart
1960: Op-art
1970: Installatie
1970 tot heden: Digitale kunst
1970: Postmodernisme
1970 - 1980: Neo-expressionisme
1985: Graffitikunst of stedelijke kunst