v. (-n)
1. Eig. storing in de werking der organen, het ziek zijn: aan een lijden, sterven; een besmettelijke, dodelijke, (on)geneeslijke, slepende -; land-, volksziekte; afwezig wegens -; -n van het vee, van de planten; een der ziel; Engelse -.
Gez. de der geleerden, overspanning met uitputting van geheel het gestel of naam van een gedicht van Bilderdijk; een onder de leden hebben, ze bij zich hebben zonder dat ze nog uitgebroken is; vallende -, ziekte waarbij men van tijd tot tijd stuiptrekkend in onmacht valt.
Syn. epilepsie, kwaal.
2. Metf. zielestoring: de verveling is een waartegen arbeiden het beste geneesmiddel is.