('we:kələk) bn. en bw. (–er, –st)
1. enigszins week : een – gestel.
2. teder : een – gemoed.
3. verwijfd : –e zeden.
wekelijks ('we:kələks)
I. bw.
1. iedere week : 60 gulden verdienen.
2. eens per week : samenkomen.
II. bn.
1 . per week uitbetaald : een loon.
2. iedere week plaats hebbend of verschijnend : een -e vergadering, krant.