('volks) v. (-en)
1. Algm. verhuizing van een of meer volken.
2. Volksverhuizing Inz. verhuizing vooral van Germaanse volken naar het westen van de IIIde tot de VIde eeuw.
Enc. Door voedseltekort, een gevolg van de gebrekkige landbouw, is in de oudheid de trek van bevolkingsgroepen uit Noord- en Oost-Europa in west- en zuidelijke richting een doorlopend verschijnsel. Tot de IIIde eeuw was het Romeinse rijk bij machte geweest die inwijking deels te stuiten, deels te verwerken. Toen dat rijk, militair en politiek ontaard, de stroom niet langer beheerste, voerden de invallers hun politiek en militair apparaat mee in. De volksverbeelding werd vooral getroffen door de strooptochten van sommige van die benden, de Vandalen, de Hunnen, de Alanen, de Alamannen, de Rugiërs. Politiek belangrijker bleken de vestigers van nieuwe rijken: de Goten, de Franken, de Langobarden en de Angelsaksen. Boerenvolksplantingen stichtten vooral de Boergondiërs en de Sueven.